ECLI:NL:CRVB:2023:2162
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van een executoriaal derdenbeslag op AOW-uitkering
In deze zaak gaat het om de verlaging van de AOW-uitkering van appellant door de Sociale verzekeringsbank (Svb) als gevolg van een executoriaal derdenbeslag dat door een deurwaarder is gelegd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de inhouding van een bedrag op zijn AOW-uitkering, maar zijn bezwaar is ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Tijdens de zitting op 29 september 2023 zijn zowel appellant als de Svb niet verschenen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Svb het beslag moet uitvoeren en dat de rechtmatigheid van het beslag niet door de Svb kan worden beoordeeld. Appellant moet zich tot de burgerlijke rechter wenden om de geldigheid van het beslag en de hoogte van de beslagvrije voet aan te vechten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat de Svb bij de vaststelling van de inhouding op de AOW-uitkering rekening heeft gehouden met de door de deurwaarder opgegeven beslagvrije voet. Appellant heeft geen recht op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.