ECLI:NL:CRVB:2023:2162

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
22/3392 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een executoriaal derdenbeslag op AOW-uitkering

In deze zaak gaat het om de verlaging van de AOW-uitkering van appellant door de Sociale verzekeringsbank (Svb) als gevolg van een executoriaal derdenbeslag dat door een deurwaarder is gelegd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de inhouding van een bedrag op zijn AOW-uitkering, maar zijn bezwaar is ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Tijdens de zitting op 29 september 2023 zijn zowel appellant als de Svb niet verschenen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Svb het beslag moet uitvoeren en dat de rechtmatigheid van het beslag niet door de Svb kan worden beoordeeld. Appellant moet zich tot de burgerlijke rechter wenden om de geldigheid van het beslag en de hoogte van de beslagvrije voet aan te vechten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat de Svb bij de vaststelling van de inhouding op de AOW-uitkering rekening heeft gehouden met de door de deurwaarder opgegeven beslagvrije voet. Appellant heeft geen recht op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

22/3392 AOW
Datum uitspraak: 20 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 september 2022, 21/5403 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 8 november 2021 heeft de Svb ter uitvoering van een executoriaal beslag een bedrag op de AOW-uitkering van appellant ingehouden. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Met het besluit van 3 december 2021 is het bezwaar ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft met een uitspraak van 28 september 2022 het beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2023. Appellant en de Svb zijn met kennisgeving niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Appellant krijgt een lagere AOW-uitkering omdat de Svb een bedrag inhoudt als gevolg van een beslag gelegd door een deurwaarder, een zogenoemd executoriaal derdenbeslag. Appellant is het daar niet mee eens en vindt dat de Svb de rechtmatigheid van het beslag moet beoordelen en een hoger deel van de AOW-uitkering moet vrijstellen van beslag. Net als de rechtbank, oordeelt de Raad dat de Svb het beslag moet uitvoeren en het beslag inhoudelijk niet kan beoordelen. De rechtmatigheid van het beslag en de hoogte van de beslagvrije voet moet appellant bij de burgerlijke rechter aanvechten.

Inleiding

1.1.
Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.2.
Bazuin & Partners (de deurwaarder) heeft op 29 oktober 2021 onder de Svb executoriaal derdenbeslag gelegd op de periodieke betalingen die appellant van de Svb ontvangt. Daarbij is de Svb bevolen om gelden verschuldigd aan appellant onder zich te houden en aangezegd om verklaring te doen van de vorderingen die door het beslag worden getroffen. De deurwaarder heeft vermeld dat de beslagvrije voet, het deel van de uitkering dat niet voor beslag vatbaar is, € 498,00 bedraagt.
1.3.
De Svb heeft bij besluit van 8 november 2021 vastgesteld dat vanaf november 2021 een bedrag van € 153,21 per maand wordt ingehouden op de AOW-uitkering van appellant en rechtstreeks wordt overgemaakt aan de deurwaarder. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 3 december 2021 (het bestreden besluit) is het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Appellant heeft daarop beroep ingesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat bezwaren over een vonnis en een naar aanleiding daarvan gelegd executoriaal beslag kunnen worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter en dat het niet op de weg van de derdebeslagene – in dit geval de Svb – ligt om de geldigheid van het beslag te beoordelen. Ook de bestuursrechter dient daarover niet te oordelen. Bij de beoordeling van een betalingsbeslissing als in dit geding aan de orde, moet het gelegde beslag als een gegeven worden aanvaard. De bestuursrechter dient zijn toetsing te beperken tot het beantwoorden van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van deze betalingsbeslissing is gebleven binnen het kader van het beslag. De geldigheid van het beslag kan – zo nodig met een verzoek om voorlopige voorziening – aan de burgerlijke rechter worden voorgelegd. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat de Svb bij de vaststelling van de inhouding op de AOW-uitkering rekening heeft gehouden met de door de deurwaarder opgegeven beslagvrije voet. Er is niet gebleken dat de Svb buiten de kaders van het beslag is getreden.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Daartoe voert hij allereerst aan dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om de zitting digitaal bij te wonen heeft afgewezen, waardoor hij niet bij de zitting aanwezig kon zijn. Daarnaast heeft de rechtbank miskend dat hij als gevolg van het bestreden besluit onder het sociaal minimum komt en dat de beslagvrije voet te laag is vastgesteld. De Svb dient de rechtmatigheid van het beslag en de daarin gehanteerde beslagvrije voet te beoordelen, en daarbij rekening houden met de fundamentele rechten van Unieburgers.
Het standpunt van de Svb
3.2.
De Svb verzoekt om bevestiging van de aangevallen uitspraak.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit van de Svb dat uitvoering geeft aan een executoriale beslaglegging in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
De weigering van de rechtbank om appellant aan de zitting deel te laten nemen via een digitale verbinding.
4.3.
De Raad begrijpt de door appellant aangevoerde beroepsgrond zo, dat de rechtbank het recht op een eerlijk proces zoals gegarandeerd door artikel 6 van het EVRM heeft geschonden door appellant niet toe te staan via een beeldverbinding deel te nemen aan de zitting. Appellant had daarom gevraagd omdat hij mantelzorg levert aan zijn chronisch zieke echtgenote.
4.4.
Artikel 6 van het EVRM omvat het recht om een zitting bij te wonen. Om te beoordelen of sprake is van een schending van artikel 6 van het EVRM moet naar vaste rechtspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens de gehele rechtsprocedure worden beschouwd. Daarbij geldt dat een eventuele schending van het recht om de zitting bij te wonen bij de rechtbank in hoger beroep kan worden hersteld door appellant alsnog in staat te stellen de zitting bij te wonen. [1]
4.5.
De Raad laat in het midden of appellant aan artikel 6 van het EVRM een recht kan ontlenen om een zitting via een beeldverbinding bij te wonen. Appellant is in de procedure bij de Raad op zijn verzoek in de gelegenheid gesteld om via een beeldverbinding de zitting bij te wonen. Hiermee is op dit punt herstel geboden, zodat reeds om die reden van een schending van artikel 6 van het EVRM geen sprake kan zijn. Dat appellant er voor heeft gekozen de zitting bij de Raad niet, ook niet via een beeldverbinding, bij te wonen maakt dat niet anders. Deze beroepsgrond kan daarom niet tot vernietiging van de uitspraak leiden.
De rechtmatigheid van het beslag en de beslagvrije voet
4.6.
De rechtbank heeft de vaste rechtspraak van de Raad juist weergegeven. Dit betekent dat de Raad alleen kan beoordelen of de Svb binnen de grenzen van het beslag heeft gehandeld. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de Svb bij de vaststelling van de inhouding op de AOW-uitkering rekening heeft gehouden met de door de deurwaarder opgegeven beslagvrije voet en dat voor het overige niet is gebleken dat de Svb met het bestreden besluit buiten de kaders van het beslag is getreden. Deze beroepsgrond kan dan ook niet slagen. Met betrekking tot de geldigheid van het gelegde beslag, de hoogte van de beslagvrije voet en de mogelijke schending van fundamentele rechten door het beslag, zal appellant zich met de deurwaarder kunnen verstaan of zich tot de civiele rechter kunnen wenden. [2]

Conclusie en gevolgen

4.7.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het besluit van de Svb waarmee uitvoering wordt gegeven aan het executoriaal beslag in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2023.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) L.C. van Bentum

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 6 van het EVRM Recht op een eerlijk proces
1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld (…).

Voetnoten

1.EHRM 31 augustus 2016, Gankin e.a. t. Rusland, appl. nr. 2430/06 e.v.
2.Uitspraak van de Raad van 15 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1202.