ECLI:NL:CRVB:2023:237

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
22/906 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek niet-ontvankelijk wegens onredelijke termijn

Op 2 februari 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een zaak betreffende een herzieningsverzoek van verzoeker, die eerder in een uitspraak van de Raad van 29 december 2020 was afgewezen. Verzoeker had op 23 februari 2022 verzocht om herziening van deze uitspraak, gebaseerd op een nieuw medisch feit, een brief van orthopeed T.U. Jiya van 9 september 2019. Deze brief was verzoeker pas op 13 januari 2021 bekend geworden. De Raad oordeelde dat het verzoek om herziening onredelijk laat was ingediend, omdat verzoeker meer dan een jaar had gewacht met het indienen van het verzoek na kennisname van de nieuwe feiten.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat op grond van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht een herzieningsverzoek tijdig moet worden ingediend. Dit betekent dat indien er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn, het verzoek niet later dan een jaar na de bekendmaking van de uitspraak moet worden ingediend. In dit geval was het verzoek meer dan een jaar na de bekendmaking van de brief van de orthopeed ingediend, en de Raad zag geen aanleiding om van deze termijn af te wijken.

De Centrale Raad van Beroep heeft daarom het herzieningsverzoek niet-ontvankelijk verklaard en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door T. Dompeling, met S.C. Scholten als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 2 februari 2023.

Uitspraak

22.906 WIA

Datum uitspraak: 2 februari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 29 december 2020, 18/5336
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. E.J.H. aan de Stegge, advocaat, op 23 februari 2022 om herziening verzocht van de uitspraak van de Raad van 29 december 2020, 18/5336 WIA (ECLI:NL:CRVB:2021:55).
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft het verzoek nader onderbouwd en stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2022. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. aan de Stegge. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij de uitspraak van 29 december 2020 waarvan herziening wordt verzocht heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 21 september 2018, 18/224 bevestigd.
1.2.
Verzoeker heeft om herziening van de uitspraak van 29 december 2020 verzocht.
Het verzoek is gebaseerd op de stelling dat er sprake is van een nieuw medisch feit, namelijk een brief van orthopeed T.U. Jiya van 9 september 2019. Deze brief is op 13 januari 2021 bij verzoeker bekend geworden. Als deze brief bij de Raad bekend was geweest had dit volgens verzoeker tot een andere uitspraak moeten leiden.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraken van 20 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1055, en 2 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1702) mag van degene die herziening vraagt van een uitspraak worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend verzoek om herziening moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.3.
Een verzoek om herziening als hier aan de orde wordt in de regel geacht onredelijk laat te zijn ingediend, indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend is geworden met daarin gestelde nieuwe feiten of omstandigheden dan wel, als geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gesteld, na de openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
3.4.
Op 23 februari 2022 is het verzoek om herziening ingediend. Het verzoek is gebaseerd op een brief van orthopeed Jiya van 9 september 2019. Deze brief heeft verzoeker op 13 januari 2021 in zijn elektronisch patiëntendossier ontdekt.
3.5.
Verzoeker heeft in een brief van 14 september 2022 toegelicht waarom het verzoek meer dan een jaar nadat verzoeker bekend was geworden met de brief van 9 september 2019 is ingediend. Dit had te maken met het feit dat de gemachtigde van verzoeker van maart 2021 tot december 2021 nodig heeft gehad om te onderzoeken of er voldoende grond was om een herzieningsverzoek in te dienen.
3.6.
Het staat vast staat dat het verzoek om herziening meer dan een jaar nadat verzoeker bekend is geworden met de brief van orthopeed Jiya van 9 september 2019 is ingediend. De Raad ziet in de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen aanleiding om van een langere termijn dan een jaar voor het indienen van het verzoek uit te gaan. Dat het geruime tijd zou hebben geduurd voordat de gemachtigde van appellant meer inzicht kreeg in het medisch dossier van appellant is hiervoor onvoldoende. De gemachtigde van appellant heeft niet geconcretiseerd of onderbouwd om welke informatie het ging en dat zonder deze informatie het herzieningsverzoek niet kon worden ingediend. Nu geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden waarmee verzoeker minder dan een jaar vóór de datum van indiening van het herzieningsverzoek bekend is geworden en de oorspronkelijke uitspraak dateert van meer dan een jaar vóór de datum van het herzieningsverzoek, is het verzoek om herziening onredelijk laat ingediend.
3.7.
Uit 3.2 tot en met 3.6 volgt dat het herzieningsverzoek niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het herzieningsverzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2023.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) S.C. Scholten