ECLI:NL:CRVB:2023:2376

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
22/2343 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Wajong-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Wajong-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv heeft op 16 oktober 2020 besloten de uitkering te beëindigen, omdat appellant minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant, die sinds 2006 een Wajong-uitkering ontving, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant ongegrond. Appellant heeft hoger beroep ingesteld, bijgestaan door zijn advocaat, mr. W. Sallé. Tijdens de zitting op 2 november 2023 heeft de Raad de zaak behandeld, waarbij appellant en zijn begeleidster aanwezig waren, en het Uwv vertegenwoordigd werd door mr. I. Smit. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat appellant minder dan 25% arbeidsongeschikt is, en dat de beëindiging van de Wajong-uitkering gerechtvaardigd is. De Raad volgt de medische oordelen van de verzekeringsartsen en ziet geen aanleiding om aan hun conclusies te twijfelen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de beperkingen van appellant in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) adequaat zijn vastgesteld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af, waardoor de beëindiging van de Wajong-uitkering in stand blijft.

Uitspraak

22/2343 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
15 juni 2022, 21/1738 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 december 2023
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 16 oktober 2020 heeft het Uwv de uitkering van appellant op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) beëindigd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 17 februari 2021 (bestreden besluit) bij de beëindiging van de Wajong-uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. W. Sallé, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft deze zaak gevoegd behandeld met de zaak 22/2342 Wajong op een zitting van 2 november 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Sallé en vergezeld door zijn begeleidster, [naam begeleidster]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.
Na de zitting zijn de zaken gesplitst. In de zaak 22/2342 Wajong zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de Wajong-uitkering van appellant per 17 december 2020 heeft beëindigd omdat appellant minder dan 25% arbeidsongeschikt wordt geacht. Volgens appellant is hij meer beperkt dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht de Wajong-uitkering van appellant heeft beëindigd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [Geboortedatum] 1988, heeft sinds [Geboortedatum] 2006 een Wajong-uitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
In 2020 heeft het Uwv onderzoek verricht naar gokactiviteiten van appellant. Uit dat onderzoek is volgens het Uwv gebleken dat appellant van 1 januari 2012 tot en met 26 januari 2020 samen met anderen op professionele wijze online heeft gegokt met gebruikmaking van valse identiteitsbewijzen en daarmee per maand gemiddeld € 10.000,- tot € 20.000,- verdiende. Dit heeft geleid tot het vermoeden dat de belastbaarheid van appellant in vergelijking met 2006 verbeterd is. Op verzoek van de afdeling handhaving van het Uwv heeft daarom een herbeoordeling plaatsgevonden.
1.3
Appellant is op 28 september 2020 gezien door een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 oktober 2020. Een arbeidsdeskundige heeft voorbeeldfuncties geselecteerd die bij deze beperkingen passend zijn en waarmee de mate van arbeidsongeschiktheid 0% bedraagt. Het Uwv heeft hierna bij besluit van 16 oktober 2020 vastgesteld dat appellant met ingang van 17 december 2020 geen recht meer heeft op een Wajong-uitkering.
1.4.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 december 2020. In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen. De verzekeringsartsen hebben op overtuigende wijze beargumenteerd dat en in hoeverre appellant belast kan worden met werk. Er is geen aanleiding om aan de medische oordelen van de verzekeringsartsen te twijfelen. De ingebrachte informatie van klinisch psycholoog M.G.H. van Willigenburg geeft geen aanleiding de FML aan te passen. De door appellant genoemde citaten uit dat Pro Justitia rapport zijn niet in tegenspraak met de oordelen van de verzekeringsartsen over de belastbaarheid van appellant, maar bieden daarvoor zelfs steun. Het hebben van een dysthyme stoornis betekent bovendien niet dat appellant meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. Daarbij is ook van belang dat appellant geen behandeling ondergaat voor zijn psychische stoornissen. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de beleving van de klachten door appellant en hem daarin serieus neemt, is er kort gezegd geen twijfel aan het oordeel van het Uwv. Het hebben van klachten betekent niet dat er ook (ernstigere) beperkingen voor arbeid moeten worden aangenomen in de FML. De beleving van klachten is namelijk niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen bij appellant zijn vast te stellen. Alleen de medisch te objectiveren beperkingen zijn daarbij van belang. Uitgaande van de juistheid van de FML, heeft het Uwv terecht geconcludeerd dat appellant de geselecteerde voorbeeldfuncties kan uitoefenen.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft allereerst aangevoerd dat ten onrechte is aangenomen dat hij door zijn gokactiviteiten heeft laten zien dat zijn belastbaarheid aanmerkelijk is verbeterd. Appellant ziet niet in hoe online gokken leidt tot een verbetering van de belastbaarheid. Online gokken kan niet worden vergeleken met belastbaarheid uit hoofde van een dienstverband, omdat dit laatste andere dingen van appellant verwacht. Volgens appellant is zijn diagnose bovendien ten onrechte afgezwakt. Uit het rapport van Van Willigenburg blijkt voldoende dat appellant in het dagelijkse leven nog steeds veel hinder ondervindt van zijn stoornissen en beperkingen. Appellant heeft de Raad verzocht om in geval van twijfel aan de beoordeling van zijn belastbaarheid een deskundige te benoemen.
Het oordeel van de Raad
4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de Wajong-uitkering te beëindigen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Ter beoordeling ligt voor of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht heeft vastgesteld op minder dan 25% en daarmee de Wajong-uitkering, die appellant genoot op grond van hoofdstuk 3 van de Wajong, per 17 december 2020 terecht heeft beëindigd.
4.4.
Wat appellant heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die hij in beroep naar voren heeft gebracht. Ter zitting heeft appellant zijn medische situatie, en hoe hij zijn beperkingen in verband met autisme ervaart, uitvoerig toegelicht. De Raad stelt echter vast dat in de FML van 12 oktober 2020 een groot aantal beperkingen die verband houden met de autismespectrumstoornis van appellant zijn opgenomen. De primaire verzekeringsarts heeft daarbij aangesloten bij de belemmeringen, zoals die in de uitgebreid opgetekende anamnese door appellant tijdens het spreekuur naar voren zijn gebracht. Daarnaast is rekening gehouden met de gokstoornis en persisterende depressieve stoornis (dysthymie) van appellant. De rechtbank heeft terecht overwogen dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat de beperkingen van appellant daarmee zijn onderschat.
4.5.
Over de stelling van appellant, dat zijn diagnose door het Uwv is afgezwakt, merkt de Raad op dat de beperkingen van appellant in de FML van 12 oktober 2020 ten opzichte van de FML uit 2006 inderdaad zijn afgenomen. Dit sluit echter aan bij de verklaring van appellant tegenover de primaire verzekeringsarts dat zijn functioneren in de loop der jaren steeds meer is verbeterd, maar dat er wel nog aandachtspunten zijn. Dat de belastbaarheid van appellant sinds 2006 is verbeterd blijkt ook uit het psychologisch onderzoek van Van Willigenburg van 20 juli 2020. Van Willigenburg noemt bijvoorbeeld het vermogen van appellant om de aandacht te verdelen erg sterk, terwijl appellant hiervoor in de FML uit 2006 nog beperkt werd geacht. Van Willigenburg geeft ook aan dat appellant goede verbale vaardigheden heeft. In 2006 is spreken nog beperkt geacht met als toelichting: “zwijgzaam, geeft korte antwoorden”. Deze bevindingen van Van Willigenburg sluiten aan bij hetgeen de primaire verzekeringsarts bij zijn medisch onderzoek heeft vastgesteld.
4.6.
Omdat de Raad niet twijfelt aan het oordeel van het Uwv, is er geen aanleiding een deskundige te benoemen.
4.7.
De Raad onderschrijft ten slotte het oordeel van de rechtbank dat, uitgaande van de FML van 12 oktober 2020, de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn. Daarmee is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht op minder dan 25% vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en W.R. van der Velde en
W.A. Timmer als leden, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2023.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) O.N. Haafkes

Bijlage

Artikel 3:1, eerste lid, van de Wajong
Arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, in de zin van dit hoofdstuk, is de persoon die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij woont of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen.
Artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong
Het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt wanneer de arbeidsongeschiktheid is geëindigd, of beneden 25% is gedaald, met ingang van de dag, aangegeven in de daartoe strekkende beschikking van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;