In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Wajong-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv heeft op 16 oktober 2020 besloten de uitkering te beëindigen, omdat appellant minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant, die sinds 2006 een Wajong-uitkering ontving, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant ongegrond. Appellant heeft hoger beroep ingesteld, bijgestaan door zijn advocaat, mr. W. Sallé. Tijdens de zitting op 2 november 2023 heeft de Raad de zaak behandeld, waarbij appellant en zijn begeleidster aanwezig waren, en het Uwv vertegenwoordigd werd door mr. I. Smit. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat appellant minder dan 25% arbeidsongeschikt is, en dat de beëindiging van de Wajong-uitkering gerechtvaardigd is. De Raad volgt de medische oordelen van de verzekeringsartsen en ziet geen aanleiding om aan hun conclusies te twijfelen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de beperkingen van appellant in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) adequaat zijn vastgesteld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af, waardoor de beëindiging van de Wajong-uitkering in stand blijft.