ECLI:NL:CRVB:2023:255

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
20/1923 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beëindiging van zijn ZW-uitkering door het Uwv. Appellant, die sinds 3 april 2017 ziek was, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Ziektewet. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 19 januari 2019, omdat appellant meer dan 65% van zijn maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat.

De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunten en voerde hij aan dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hadden gehouden met zijn medische situatie, waaronder zijn oogklachten. De Raad heeft de medische rapporten en de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen de belastbaarheid van appellant correct hadden vastgesteld, maar dat er onvoldoende geschikte functies waren geselecteerd die aan zijn beperkingen voldeden.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de ZW-uitkering van appellant per 19 januari 2019 wordt voortgezet. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 4.655,58 bedragen. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak om bij de selectie van functies rekening te houden met de specifieke beperkingen van de betrokkene.

Uitspraak

20 1923 ZW

Datum uitspraak: 9 februari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
7 april 2020, 19/4473 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. I.C. Dijkstra hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 3 mei 2021 heeft mr. F. Reith, advocaat, zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het Uwv heeft op 26 april 2022, onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, een vraag van de Raad beantwoord.
Hierop is door appellant gereageerd onder verwijzing naar een medisch stuk.
Het Uwv heeft nadere rapporten van een verzekeringarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Reith. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.P. Prinsen.
Het onderzoek is na de zitting heropend. Partijen hebben over en weer gereageerd.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker wegafzettingen voor 40 uur per week. Het dienstverband is op 23 december 2016 geëindigd. Met ingang van 3 april 2017 heeft appellant zich ziek gemeld wegens droge pijnlijke ogen, moeheid, hoofdpijn en concentratieproblemen. Hij ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft aan appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
20 november 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 96,49% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Bij besluit van 18 december 2018 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant per 19 januari 2019 beëindigd, omdat appellant meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 17 juli 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoet aan de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen. Verder heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van het medisch standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderkend heeft dat appellant oogklachten heeft en dat het medisch standpunt over de belastbaarheid van appellant in de FML van 20 november 2018 gedetailleerd is toegelicht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de in beroep ingezonden informatie van oogarts N.T.Y. Santana gemotiveerd toegelicht waarom deze informatie geen aanleiding geeft om appellant meer beperkt te achten. Nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor zijn beoordeling ook over voldoende recente informatie beschikte van de behandelend oogarts E. Patryn, was de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden om zelf nog informatie in te winnen bij de behandelaars van appellant. Uitgaande van de voor appellant vastgestelde beperkingen in de FML van 20 november 2018 heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom de belasting in de geslecteerde functies binnen de belastbaarheid van appellant blijft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv terecht bepaald dat appellant per 19 januari 2019 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest en dat de verzekeringsartsen zijn medische beperkingen hebben onderschat. De verzekeringsartsen hebben zich in onvoldoende mate verdiept in zijn aandoening en onvoldoende informatie ingewonnen bij de behandelend oogarts. Appellant kan zich niet vinden in het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat hij slechts om de dertig minuten moet druppelen voor zijn droge ogen. Appellant stelt dat hij om de vijf à dertig minuten, feitelijk elk moment van de dag, moet (kunnen) druppelen omdat hij anders niet kan functioneren. Hij heeft pijn in zijn ogen (branden), kan moeilijk tegen licht en heeft moeite met focussen en focus vasthouden. Lezen houdt hij maar vijf minuten vol. Ook acht appellant zich beperkt voor tocht en werken in een stoffige omgeving met gassen en dampen, omdat dit direct op zijn ogen slaat. Appellant vindt steun voor zijn standpunt in de informatie van zijn oogarts. Appellant heeft verder aangevoerd dat zijn pijnklachten aan de ogen en zijn rustmomenten in de middag aanleiding hadden moeten geven om een urenbeperking vast te stellen. Appellant heeft verder aangevoerd dat er inmiddels een diagnose is gesteld die een verklaring geeft voor zijn pijnklachten, corneale neuropatische pijn. Deze diagnose is onvoldoende betrokken bij de beoordeling. Appellant heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen. Appellant heeft tot slot aangevoerd dat de voor hem geselecteerde functies niet berekend zijn voor zijn belastbaarheid. Ten aanzien van de functie machinebediende inpak-/verpakkingsmachine (SBC-code 271093) heeft appellant aangevoerd dat gewerkt wordt in een tochtige omgeving. In de functie productiemedewerker metaal en electro-industrie (eenvoudige machines bedienen), (SBC-code 111171) moet het laswerk gecontroleerd worden, wat eisen stelt aan focussen. Ten aanzien van de functie samensteller kunststof- en rubberindustrie (SBC-code 271130) heeft appellant aangevoerd dat deze functie niet passend is omdat de werknemers gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor een productielijn en hij dus niet zo maar weg kan om om de 5 of 30 minuten te druppelen. Verder is er sprake van soldeer- en waterdampen, lijmlucht en bestaan de werkzaamheden uit het monteren van kleine dingen, waardoor hij weer moet focussen. Ook moet er gelast worden wat voor hem gelet op de intensiteit van het licht niet mogelijk is. Appellant acht de functie inpakker (SBC-code 111190) ongeschikt omdat aan de lopende band gewerkt wordt en de functie verkoper technische producten (SBC-code 317013) is niet passend omdat sprake is van fijne stofdeeltjes.
3.2.
Het Uwv heeft in hoger beroep naar aanleiding van een vraag van de Raad argumenten gezien om de voor appellant vastgestelde FML aan te passen. De verzekeringarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen vastgelegd in een FML van 13 april 2022. Daarin zijn beperkingen toegevoegd voor koude (belastingitem 3.2.1, niet in vrieskou) en tocht (belastingitem 3.3.2, een omgeving met sterke luchtverplaatsingen is gecontraïndiceerd, een tochtige omgeving is gecontraïndiceerd). Ten aanzien van de fysieke aanpassingsmogelijkheden is in de FML opgenomen dat werken in koelcellen
gecontra-indiceerd is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de passendheid van de functies beoordeeld en vastgesteld dat de voor appellant geselecteerde functies onverminderd passend zijn.
3.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de door appellant ingebrachte informatie van oogarts Santana van 18 mei 2022 reden gezien om de FML in de rubriek ‘fysieke omgevingseisen’ ten aanzien van ‘ Overige beperkingen van fysieke aanpassingsmogelijkheden’ aan te scherpen in die zin dat bij felle verlichting oogprotectie/donkere bril noodzakelijk is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 9 juni 2022 vastgesteld dat appellant niet langer geschikt is voor de functie productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171). Op 12 juli 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nader gerapporteerd dat hij appellant verder niet geschikt acht voor de functie inpakker (handmatig), (SBC-code 111190). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellant onverminderd meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kan verdienen.
3.4.
Appellant heeft in reactie hierop opnieuw aangevoerd dat hij vaker dan om de dertig minuten moet kunnen druppelen en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hem hierin ten onrechte niet heeft gevolgd. Appellant heeft de Raad nogmaals verzocht een deskundige te benoemen. Over de functie machinebediende inpak-/verpakkingsmachine heeft appellant aangevoerd dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de beperking op 3.3.2 (een omgeving met sterke luchtverplaatsingen is gecontraïndiceerd, een tochtige omgeving is gecontraïndiceerd) van de FML te veel relativeert daar waar hij stelt dat de FML zo uitgelegd moet worden dat niet continu gewerkt kan worden in een omgeving met sterke luchtverplaatsing of een tochtige omgeving. Ook kan appellant zich niet voorstellen dat er een werkplek is waar men productienormen moet halen, maar men wel om de dertig minuten het werk kan neerleggen zonder het productieproces te verstoren.
3.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 21 oktober 2022 uiteengezet dat het medisch niet te onderbouwen is dat appellant acuut moet kunnen druppelen wanneer hij dat nodig acht. Er is geen vitale indicatie die acuut druppelen indiceert en verder moet overmatig gebruik vermeden worden ter voorkoming van overgevoeligheidsreacties.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Er bestaat geen aanleiding om de voor appellant vastgestelde belastbaarheid in de FML van 8 juni 2022 voor onjuist te houden. De verzekeringsartsen hebben meegewogen dat appellant in zijn belastbaarheid beperkt is wegens droge en pijnlijke ogen en dat hij zijn ogen moet druppelen. Appellant moet de mogelijkheid hebben om na dertig minuten zijn ogen te druppelen. Dit kan op de werkplek, maar appellant mag geen vieze handen hebben. Verder hebben de verzekeringsartsen meegewogen dat de oogklachten van appellant geprovoceerd worden door lang focussen op bijvoorbeeld een beedscherm. Appellant zal na dertig minuten beeldschermwerk ongeveer vijf minuten de ogen moeten ontlasten door iets praktisch te doen. Ook kan appellant bij een werkdag van acht uur maximaal vier uur naar een beeldscherm kijken. Naar aanleiding van de in beroep ingezonden informatie van oogarts Santana van
20 december 2019 is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook onderkend dat de pijnklachten van appellant verklaard worden door corneale neuropathische pijn. De verzekeringarts bezwaar en beroep heeft het aannemelijk geacht dat appellant bij wind corneale pijn(klachten) ervaart omdat dit direct de cornea raakt. Bij vrieskou kan dit ook optreden. In de FML is bij de rubriek ‘fysieke omgevingseisen’ en belastingitem ‘tocht’ vermeld dat een omgeving met sterke luchtverplaatsingen gecontraïndiceerd is en dat een tochtige omgeving gecontraïndiceerd is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de ingebrachte informatie van oogarts Santana van 18 mei 2022 gerapporteerd dat uit deze informatie ook blijkt dat lichtgevoeligheid/fotofobie bij appellant het geval kan zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in in de FML van 8 juni 2022 een beperking toegevoegd aangaande lichtgevoeligheid, met als toelichting dat bij blootstelling aan fel licht oogprotectie noodzakelijk is. De Raad ziet geen aanknopingspunten voor twijfel aan de inzichtelijk gemotiveerde conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de juistheid van de voor appellant vasgestelde belastbaarheid in de FML van 8 juni 2022. Uit de stukken van de behandelaars van appellant volgt niet dat zij van mening zijn dat appellant om de vijf minuten, dan wel desgewenst ieder moment van de dag, moet druppelen en dat appellant maar vijf minuten mag focussen. Omdat de daarvoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling ontbreekt, bestaat geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige.
4.3.
Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit wordt overwogen dat in hoger beroep nog drie functies resteren, te weten de functies machinebediende
inpak-/verpakkingsmachine (SBC-code 271093), samensteller kunststof- en rubberindustrie (SBC-code 271130) en verkoper technische producten (SBC-code 317013). Uitgaande van de juistheid van de FML van 8 juni 2022, heeft wat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapporten van 25 april 2022 en 12 juli 2022 over de passendheid van de functie machinebediende inpak-/verpakkingsmachine (SBC-code 271093) heeft overwogen, de Raad onvoldoende overtuigd dat deze functie in medisch opzicht geschikt is voor appellant. In het Resultaat functiebeoordeling is een kenmerkende belasting vermeld bij item 3.3.1 ‘tocht’. Vermeld is: “Enkele keren per uur, korte momenten van enkele minuten. Tijdens het halen van lege pallets en afvoeren van volle pallets naar de opslagplaats.”. In de functiebeschrijving is vermeld: “Haalt met heftruck de kratjes uit de machine nadat ze op pallets zijn gestapeld, met folie omwikkeld en voorzien van een SSCC-Iabel. Rijdt soms (meestal de collega) de pallets naar het magazijn.”. De taak ‘afvoeren gereed product’ vormt 10% van de werkzaamheden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een overschrijding omdat dit (meestal) door een collega wordt gedaan en er sprake is van een incidentele belasting. Nu echter onvoldoende duidelijk is hoe vaak dit door een collega wordt gedaan en de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 13 april 2022 uiteengezet heeft dat hij het aannemelijk acht dat appellant corneale pijnklachten ervaart bij wind, is de Raad onvoldoende overtuigd van de geschiktheid van de functie machinebediende inpak-/verpakkingsmachine (SBC-code 271093) voor appellant. De Raad stelt vast dat er onvoldoende voor appellant geschikte functies overblijven.
4.4.
De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Raad zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zal de Raad zelf voorzien en het besluit van 18 december 2018 herroepen. Daarmee wordt het ziekengeld van appellant per 19 januari 2019 voortgezet. De Raad bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
5. Tevens bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten worden voor de aan appellant door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand begroot op € 1.194,- in bezwaar (1 voor het bezwaarschrift en 1 voor het bijwonen van de hoorzitting), € 1.674,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor verschijnen op de zitting) in beroep en € 1.674,- (1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting) in hoger beroep. Het Besluit proceskosten bestuursrecht biedt geen ruimte voor toekenning van een extra procespunt voor de reactie van appellant van 6 oktober 2022, zoals door appellant is betoogd, nu deze reactie niet is gevolgd op een daartoe door de Raad geboden gelegenheid (repliek), maar uit eigen beweging is ingebracht. Met betrekking tot de vordering van de gemaakte kosten van € 91,78 voor het opvragen van medische informatie bij VUmc is de Raad van oordeel dat deze vordering eveneens voor vergoeding in aanmerking komt. De reiskosten die appellant heeft moeten maken voor het bijwonen van de zitting bij de Raad komen tot een bedrag € 21,80 (openbaar vervoer 2de klas) voor vergoeding in aanmerking. In totaal bedraagt de kostenvergoeding dus € 4.655,58.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 17 juli 2019;
  • herroept het besluit van 18 december 2018 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van dat besluit;
  • bepaalt dat de ZW-uitkering van appellant per 19 janauri 2019 wordt voortgezet;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 178,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) A.M. Geurtsen