ECLI:NL:CRVB:2023:427
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid na zwangerschap en bevalling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het bestreden besluit van het Uwv heeft vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten. Appellante, die als administratief medewerkster werkte, ontving een Ziektewet-uitkering vanwege arbeidsongeschiktheid na haar zwangerschap. Het Uwv concludeerde dat haar arbeidsongeschiktheid niet meer het gevolg was van de zwangerschap of bevalling, maar door andere factoren. Appellante betwistte dit en stelde dat haar psychische klachten, die na de bevalling zijn ontstaan, wel degelijk verband houden met haar zwangerschap. De rechtbank oordeelde dat het Uwv appellante ten onrechte niet had gehoord voordat het bestreden besluit werd genomen, maar dat het Uwv dit gebrek in de beroepsfase had hersteld door alsnog een hoorzitting te houden. In hoger beroep herhaalt appellante haar standpunten en vraagt om een herbeoordeling van de proceskosten. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij het Uwv in zijn oordeel over de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid wordt gevolgd. De Raad oordeelt dat de hoorzitting op 4 maart 2020 als zodanig kan worden aangemerkt en dat appellante voldoende gelegenheid heeft gehad om haar standpunten naar voren te brengen. De Raad concludeert dat de arbeidsongeschiktheid van appellante niet het rechtstreeks gevolg is van haar zwangerschap of bevalling, en bevestigt de beslissing van de rechtbank.