In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die zich ziek had gemeld terwijl zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, had een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar appellante was het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid. Ze voerde aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd, omdat zij niet door een geregistreerde verzekeringsarts was onderzocht.
De Raad oordeelde dat het Uwv in de bezwaarfase niet voldoende had gemotiveerd waarom een spreekuurcontact met een verzekeringsarts bezwaar en beroep niet noodzakelijk was. De Raad benadrukte dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit wordt betwist, het uitgangspunt is dat een verzekeringsarts bezwaar en beroep de betrokkene tijdens een spreekuurcontact moet onderzoeken. Aangezien dit niet was gebeurd, concludeerde de Raad dat het medisch onderzoek niet met de vereiste zorgvuldigheid was verricht en dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid.
De Raad droeg het Uwv op om het gebrek in het besluit te herstellen door appellante alsnog te onderzoeken door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De overige gronden van het hoger beroep konden onbesproken blijven, en er werd nog geen oordeel gegeven over de proceskostenvergoeding en het verzoek om schadevergoeding.