ECLI:NL:CRVB:2023:470
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geen recht op ZW-uitkering wegens ongewijzigde medische beperkingen en geschiktheid voor geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant, die zich op 19 juni 2018 ziekmeldde na een botsing, ontving aanvankelijk een ZW-uitkering. Na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) in 2019, waarbij zijn medische beperkingen werden vastgesteld, werd de uitkering per 3 augustus 2019 beëindigd omdat hij meer dan 65% van zijn loon kon verdienen. Appellant meldde zich opnieuw ziek op 30 september 2019, waarna hij opnieuw in aanmerking kwam voor een ZW-uitkering. Het Uwv concludeerde echter dat zijn medische situatie per 21 juli 2020 ongewijzigd was ten opzichte van de eerdere beoordeling en dat hij geschikt was voor de bij de EZWb geselecteerde functies.
De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond. Appellant ging in hoger beroep en herhaalde zijn standpunten, waaronder dat hij meer beperkt was dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 mei 2019 was vastgelegd. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant geen recht had op een ZW-uitkering, omdat de medische beperkingen ongewijzigd waren en appellant geschikt was voor de geselecteerde functies. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om aan de medische beoordeling van het Uwv te twijfelen. Het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen werd afgewezen, en de Raad bevestigde de aangevallen uitspraak.