In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten en later ook lichamelijke klachten na een auto-ongeval. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 mei 2019, die de belastbaarheid van appellant vaststelt.
Appellant had aangevoerd dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid te laag was vastgesteld en dat er verdergaande beperkingen hadden moeten worden aangenomen. De Raad oordeelt echter dat de door het Uwv geselecteerde functies passen binnen de vastgestelde beperkingen. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de revalidatiearts van SRN Revalidatie geen relevante onderzoeksbevindingen had overgelegd die de conclusies van de verzekeringsartsen konden ondermijnen. De Raad volgt deze redenering en concludeert dat de argumenten van appellant niet voldoende zijn onderbouwd.
De Raad bevestigt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht is vastgesteld op 45,05% en dat het Uwv de juiste procedure heeft gevolgd bij de beoordeling van zijn aanspraken op een WIA-uitkering. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.