In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Overijssel. De appellant, die sinds 30 juni 2013 bijstand ontvangt, had zijn hoofdverblijf op verschillende adressen, wat leidde tot een herziening van zijn bijstandsverlening door het college van burgemeester en wethouders van Enschede. Het college stelde dat appellant zijn hoofdverblijf had op adres Y, terwijl appellant dit niet had gemeld, wat leidde tot een schending van de inlichtingenverplichting. De Raad oordeelde dat er geen feitelijke grondslag was voor het oordeel dat appellant gedurende de hele te beoordelen periode zijn hoofdverblijf op adres Y had. Pas vanaf 12 augustus 2019 was er wel een feitelijke grondslag voor dit oordeel. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, waarbij de herziening van de bijstand over de periode van 19 april 2019 tot 12 augustus 2019, de terugvordering en de opgelegde boete werden herroepen. De Raad stelde het terug te vorderen bedrag vast op € 189,94 en de boete op € 94,97. Tevens werd het college veroordeeld in de kosten van appellant in beroep en hoger beroep, tot een totaalbedrag van € 3.348,-.