ECLI:NL:CRVB:2023:517
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering vaste aanstelling en tijdelijke aanstelling in het bestuursrecht
In deze zaak gaat het om de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen om de tijdelijke aanstelling van appellante om te zetten in een vaste aanstelling per 1 augustus 2019. In plaats daarvan werd appellante een nieuwe tijdelijke aanstelling verleend tot 1 augustus 2020. Het college was van mening dat appellante niet voldeed aan de in redelijkheid te stellen eisen en verwachtingen, mede vanwege haar gedrag op de werkvloer. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond. Appellante heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij werd bijgestaan door haar advocaat, mr. L.S. van Dis. Het college werd vertegenwoordigd door mr. K. de Bie en mr. E. Tolsma. Tijdens de zitting op 25 januari 2023 heeft appellante haar standpunt toegelicht, maar het college heeft zijn standpunt gehandhaafd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het college in redelijkheid kon oordelen dat er twijfel bestond over de geschiktheid van appellante voor een vaste aanstelling. De Raad oordeelde dat appellante meerdere keren op haar gedrag was aangesproken, maar dat zij hierop niet adequaat had gereageerd. De stelling van appellante dat haar gedrag niet op haar initiatief was ontstaan, werd niet onderbouwd. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagde, omdat er geen bewijs was dat aan appellante een onvoorwaardelijke toezegging was gedaan voor een vaste aanstelling. De Raad besloot dat de weigering van het college om een vaste aanstelling te verlenen, in stand blijft, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.