ECLI:NL:CRVB:2023:625
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de beëindiging van WIA-uitkering en beoordeling van medische rapporten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was vastgesteld op 7 september 2020. Het Uwv concludeerde dat appellante vanaf 8 november 2020 niet langer recht had op een uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door het Uwv ongegrond verklaard op 30 juni 2021.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Appellante heeft in hoger beroep dezelfde gronden aangevoerd als in de eerdere procedure, waarbij zij stelde dat het Uwv meer beperkingen had moeten opnemen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 augustus 2020, en dat de rechtbank de medische beoordeling door de verzekeringsartsen niet inhoudelijk had getoetst.
De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat er geen medische stukken of informatie zijn ingediend die de medische beoordeling door de verzekeringsartsen in twijfel trekken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en concludeert dat de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante per 8 november 2020 terecht is. Er is geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige, aangezien er geen reden is om te twijfelen aan de door het Uwv in de FML opgenomen beperkingen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.