Uitspraak
21 1509 WIA
26 maart 2021, 20/1595 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft een proceskostenveroordeling na intrekking van het hoger beroep. De appellant had eerder een beroepschrift ingediend tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam van 26 maart 2021. Na een tussenuitspraak op 27 oktober 2022, waarin het Uwv op 8 december 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar nam, trok de appellant het hoger beroep in. De appellant verzocht de Raad om het Uwv te veroordelen in de proceskosten, aangezien het Uwv tegemoet was gekomen aan de bezwaren van de appellant.
De Raad heeft vastgesteld dat, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener is tegemoetgekomen. De Raad oordeelde dat het Uwv de gemaakte kosten in de bezwaarfase al had vergoed, en dat de Raad alleen nog moest oordelen over de kosten in beroep en hoger beroep. De kosten voor rechtsbijstand werden begroot op € 1.674,- voor zowel het beroep als het hoger beroep, en de kosten voor een deskundige werden vastgesteld op € 788,85. De totale proceskostenvergoeding kwam uit op € 4.136,85.
De Centrale Raad van Beroep heeft het Uwv veroordeeld in de kosten van de appellant tot dit bedrag. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechter en de griffier.