ECLI:NL:CRVB:2023:719

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
21/1509 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft een proceskostenveroordeling na intrekking van het hoger beroep. De appellant had eerder een beroepschrift ingediend tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam van 26 maart 2021. Na een tussenuitspraak op 27 oktober 2022, waarin het Uwv op 8 december 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar nam, trok de appellant het hoger beroep in. De appellant verzocht de Raad om het Uwv te veroordelen in de proceskosten, aangezien het Uwv tegemoet was gekomen aan de bezwaren van de appellant.

De Raad heeft vastgesteld dat, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener is tegemoetgekomen. De Raad oordeelde dat het Uwv de gemaakte kosten in de bezwaarfase al had vergoed, en dat de Raad alleen nog moest oordelen over de kosten in beroep en hoger beroep. De kosten voor rechtsbijstand werden begroot op € 1.674,- voor zowel het beroep als het hoger beroep, en de kosten voor een deskundige werden vastgesteld op € 788,85. De totale proceskostenvergoeding kwam uit op € 4.136,85.

De Centrale Raad van Beroep heeft het Uwv veroordeeld in de kosten van de appellant tot dit bedrag. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechter en de griffier.

Uitspraak

21 1509 WIA

Datum uitspraak: 19 april 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
26 maart 2021, 20/1595 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

De Raad heeft op 27 oktober 2022 een tussenuitspraak gedaan, gepubliceerd onder ECLI:NL:CRVB:2022:2328.
Het Uwv heeft op 8 december 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 12 december 2022 heeft mr. M.H. Klijnstra namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het Uwv heeft geen gebruikgemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Awb is nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 8 december 2022 volledig aan zijn bezwaren is tegemoetgekomen.
Aangezien het Uwv de gemaakte kosten in de bezwaarfase al heeft vergoed, moet de Raad alleen nog oordelen over de in beroep en hoger beroep gemaakte kosten.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
De kosten voor verleende rechtsbijstand worden begroot op € 1.674,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 1.674,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Ook de door appellant gemaakte kosten van een deskundige voor het in beroep ingediende rapport van de Bureaus B.V., ter hoogte van € 788,85, komen voor vergoeding in aanmerking. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 4.136,85.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellant zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 4.136,85.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2023.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) S. Pouw