ECLI:NL:CRVB:2023:724

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
22/1576 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van de uitkering op basis van de Ziektewet

Op 20 april 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar Ziektewet (ZW) uitkering te beëindigen. Appellante, die zich op 9 december 2019 ziek meldde met mentale klachten, had eerder een uitkering ontvangen, maar het Uwv concludeerde dat zij met ingang van 22 januari 2021 meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Dit besluit was gebaseerd op een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die op 15 december 2020 was opgesteld en die de belastbaarheid van appellante vastlegde.

In het procesverloop heeft appellante bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar uitkering, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt na een herbeoordeling van de FML. De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts voldoende onderbouwd waren. Appellante stelde in hoger beroep dat haar klachten en beperkingen niet adequaat waren beoordeeld, en dat er meer beperkingen in de FML hadden moeten worden opgenomen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had besloten dat appellante geen recht meer had op ziekengeld. De Raad bevestigde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de FML op juiste wijze de beperkingen van appellante weergaf. De Raad concludeerde dat er geen overtuigende aanwijzingen waren dat appellante vanaf 22 januari 2021 volledig arbeidsongeschikt was, en dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor haar. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22.1576 ZW

Datum uitspraak: 20 april 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 11 april 2022, 21/968 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. M.P. Smit, advocaat, heeft zich als gemachtigde van appellante gesteld.
De zaak is op de zitting van 9 maart 2023 ter behandeling aan de orde gesteld. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker voor 30,37 uur per week. Op 9 december 2019 heeft zij zich ziek gemeld met mentale klachten. Appellante is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 december 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 21 december 2020 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 22 januari 2021 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellante heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 22 april 2021 aanleiding gezien de FML aan te passen. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de functies opnieuw bekeken en heeft een functie laten vervallen. Er resteren nog vier functies en op basis van de drie functies met de hoogste lonen kan appellante nog 100% van haar maatmaninkomen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 5 mei 2021 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend is en heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de conclusies. De beroepsgrond van appellante, dat zij niet kan werken vanwege PTSS en het stalken, slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Met de klachten ten gevolge van PTSS en het stalken is rekening gehouden door beperkingen aan te nemen op een wijze, waarvan de rechtbank niet is gebleken dat die onjuist is. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat appellante haar beroepsgronden niet heeft onderbouwd met nieuwe medische gegevens, waaruit blijkt dat de beoordeling onjuist is. Uitgaande van de FML van 22 april 2021 heeft de rechtbank het aannemelijk geacht dat appellante in staat is om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat het Uwv haar klachten en beperkingen niet zorgvuldig genoeg heeft beoordeeld en vertaald in de FML. Appellante heeft aangevoerd dat zij ook na 22 januari 2021 arbeidsongeschikt is gebleven als gevolg van PTSS. De PTSS is in 2016 ontstaan omdat zij al sinds 2008 wordt gestalkt. Zij heeft klachten van geheugenverlies, herbelevingen, nachtmerries en flashbacks maar ook lichamelijke klachten. Appellante heeft verwezen naar de medische informatie die al beschikbaar is. Gelet op alle psychische problemen veroorzaakt door diverse trauma’s is appellante van mening dat er sprake is van ernstige psychische klachten die ook zouden moeten leiden tot het aannemen van meer beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren van de FML, onder andere op de aspecten vasthouden van de aandacht, geheugen, doelmatig handelen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als zij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en zij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar zij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Het gaat in dit geding om de vraag of het Uwv terecht heeft besloten dat appellante met ingang van 22 januari 2021 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij met geselecteerde functies meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
4.3.
Niet in geschil is dat bij appellante op 22 januari 2021 sprake is van een depressieve episode, PTSS en angstklachten. Wel verschillen partijen van mening over de ernst van de beperkingen die uit deze diagnoses voortvloeien rond de datum in geding.
4.4.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De primaire arts heeft dossieronderzoek uitgevoerd en appellante tijdens een spreekuur psychisch onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, appellante tijdens een spreekuur psychisch onderzocht, informatie bij de behandelende klinisch psychologe/psychotherapeute ingewonnen en deze informatie bij de beoordeling meegewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens het rapport van 22 april 2021 aanvullende beperkingen vastgesteld in de FML bij de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en heeft haar beperkt geacht voor ’s nachts werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op inzichtelijke wijze gemotiveerd hoe zij tot haar standpunt is gekomen. Voor het standpunt van appellante dat er ook beperkingen hadden moeten worden vastgesteld op onder meer de aspecten vasthouden van de aandacht, geheugen en doelmatig handelen, is geen onderbouwing in de beschikbare stukken te vinden. Evenmin zijn er overtuigende aanwijzingen voor de stelling van appellante dat, op grond van haar ziekmelding per 4 april 2022 na een mislukte werkhervatting moet worden geconcludeerd dat zij vanaf 22 januari 2021 volledig arbeidsongeschikt is gebleven. Uit het voorgaande volgt, dat de beperkingen van appellante die golden op 22 januari 2021 in de FML van 22 april 2021 juist zijn vastgesteld.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 22 april 2021 wordt de rechtbank ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies op 22 januari 2021 in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 april 2023.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) D. Schaap