ECLI:NL:CRVB:2023:729

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
22/1535 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering en medische beoordeling door het Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, werd bevestigd. Appellant, die sinds 22 juli 2017 niet meer kan werken als ontbijt/restaurantmedewerker, had op 16 mei 2019 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv weigerde deze aanvraag op basis van de conclusie dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapporten voldoende onderbouwd waren. Appellant voerde in hoger beroep aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn nierklachten, voortkomend uit de aandoening Microscopische Polyangiitis, en dat er meer beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) hadden moeten worden aangenomen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de FML van 6 april 2021 adequaat rekening hield met de beperkingen van appellant. De Raad wees het verzoek om een onafhankelijk deskundige te benoemen af, omdat er geen twijfel bestond aan de medische beoordeling van het Uwv. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies passend waren voor appellant en dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

22.1535 WIA

Datum uitspraak: 20 april 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 april 2022, 21/2810 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. J.C. Walker heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2023. Appellant is via beeldbellen verschenen, bijgestaan door mr. Walker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y. Huisman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 22 juli 2017 uitgevallen voor zijn werkzaamheden als ontbijt/restaurantmedewerker bij [naam hotel] Op 16 mei 2019, na het doorlopen van de wachttijd, heeft appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 19 oktober 2020 heeft het Uwv geweigerd om appellant met ingang van 3 augustus 2020 in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 8 april 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 oktober 2020 ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 april 2021 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 7 april 2021, ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medische onderzoek voldoende zorgvuldig is verricht. In wat appellant heeft aangevoerd en wat is besproken op de zitting heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de door de verzekeringsartsen opgestelde rapporten tegenstrijdigheden bevatten of dat de conclusies niet logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. De informatie van de Belgische specialist vormt onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, de daaruit getrokken conclusies en de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 april 2021 omdat het algemene informatie van het internet betreft die niet specifiek betrekking heeft op appellant. De informatie van twee behandelaars geeft een gelijkluidende verklaring als de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor het ziektebeeld van appellant. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en uitvoerig heeft gemotiveerd dat de enkele aanwezigheid van de aandoening onvoldoende is om beperkingen in de FML aan te nemen en heeft vermeld wanneer die wel aan de orde zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de diagnose niet miskend, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat voor verdergaande beperkingen in arbeid geen aanleiding is, nu de FML daarin al voldoende voorziet. De rechtbank heeft daarnaast geoordeeld dat de beroepsgronden van appellant over het beoordelingspunt buigen en over de urenbeperking niet slagen. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een deskundige in te schakelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep verder voldoende gemotiveerd waarom appellant in staat is om de geselecteerde functies te vervullen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn beroepsgronden herhaald en aangevoerd dat ten onrechte niet meer beperkingen zijn aangenomen. Er is geen rekening gehouden met nierklachten die voortvloeien uit de Microscopische Polyangiitis. Appellant heeft aangevoerd dat deze op de datum in geding reeds aanwezig waren. De nierproblematiek was volgens appellant mogelijk een verklaring voor zijn lichamelijke klachten en vermoeidheid. In ieder geval had een urenbeperking in acht moeten worden genomen, maar ook een zwaardere beperking op zitten. De rechtbank had bovendien een deskundige moeten benoemen omdat het een onbekende aandoening betreft. Verder heeft de rechtbank onzorgvuldig gereageerd op de beroepsgrond van appellant over het beoordelingspunt buigen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door de betrokken verzekeringsartsen op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Wat appellant in de (hoger) beroepsgronden en ter zitting van de Raad aan klachten heeft vermeld, stemt overeen met de klachten die de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 6 april 2021, 22 oktober 2021 en 15 maart 2023 kenbaar in de afweging heeft betrokken.
4.2.
Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Het Uwv heeft met de in 4.1 genoemde rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van 6 april 2021 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de FML ook beperkingen opgenomen op het beoordelingspunten frequent buigen tijdens het werk en zitten (tijdens het werk).
4.3.1.
Appellant heeft in hoger beroep algemene informatie over Microscopische Polyangiitis en medische informatie van zijn internist en longarts overgelegd. Wat appellant in hoger beroep, onder verwijzing naar de door hem overgelegde stukken, heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Allereerst geldt volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1713) dat niet de (precieze) diagnose, maar de medisch objectiveerbare beperkingen van belang zijn voor een juiste beoordeling van de medische belastbaarheid. Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 april 2021, 22 oktober 2021 en 15 maart 2023 overtuigend gemotiveerd dat op de datum in geding geen nierfunctiestoornis is aangetoond. Er golden op die datum daarom ook geen eventuele (energetische) beperkingen in de FML voortkomend uit een nierfunctiestoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast getoetst aan de Standaard duurbelastbaarheid in arbeid en overtuigend gemotiveerd dat geen beperking in de duurbelastbaarheid (urenbeperking) geldt. Hij heeft verder toegelicht dat voorafgaand aan de diagnose Microscopische Polyangiitis gewrichtsklachten aanwezig kunnen zijn, maar dat deze mogelijk aanwezige klachten worden ondervangen door de gestelde fysieke beperkingen in de FML. Daarnaast heeft hij overtuigend gemotiveerd dat voor ernstige buikpijn op de datum in geding geen aanwijzingen bestaan en dat er geen maag/darmbloedingen bij appellant zijn geconstateerd.
4.3.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 22 oktober 2021 verder afdoende toegelicht dat de enkele aanwezigheid van een Tarlovse cyste onvoldoende is om beperkingen in de FML aan te nemen. Beperkingen in de FML zijn pas aan de orde indien de cyste op de zenuwvezels drukt en uit de brieven van de neurologen M.M. van der Graaf en J. Visser blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet dat hiervan sprake is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat om voor het aantal graden (staand) buigen een beperking in de FML aan te nemen.
4.4.
Omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt, wordt het verzoek van appellant om een onafhankelijk deskundige te benoemen, afgewezen.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 6 april 2021 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellant. Wat betreft de geschiktheid van de voor appellant geselecteerde functies heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat deze afdoende is gemotiveerd. Verwezen wordt naar het resultaat functiebeoordeling van de voorbeeldfuncties en de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op de signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant in het rapport van 7 april 2021.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 april 2023.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) S. Pouw