ECLI:NL:CRVB:2023:729
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering en medische beoordeling door het Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, werd bevestigd. Appellant, die sinds 22 juli 2017 niet meer kan werken als ontbijt/restaurantmedewerker, had op 16 mei 2019 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv weigerde deze aanvraag op basis van de conclusie dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapporten voldoende onderbouwd waren. Appellant voerde in hoger beroep aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn nierklachten, voortkomend uit de aandoening Microscopische Polyangiitis, en dat er meer beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) hadden moeten worden aangenomen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de FML van 6 april 2021 adequaat rekening hield met de beperkingen van appellant. De Raad wees het verzoek om een onafhankelijk deskundige te benoemen af, omdat er geen twijfel bestond aan de medische beoordeling van het Uwv. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies passend waren voor appellant en dat het hoger beroep niet slaagde.