ECLI:NL:CRVB:2023:831

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
22/4010 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van eerdere uitspraak inzake WW-uitkering

Op 3 mei 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 8 december 2010, waarin de WW-uitkering van verzoekster was geschorst en ingetrokken. Verzoekster had eerder al vier keer een herzieningsverzoek ingediend, maar de Raad had telkens geoordeeld dat er geen aanleiding was voor herziening. In deze zaak heeft verzoekster opnieuw feiten en omstandigheden naar voren gebracht die zij eerder had aangevoerd, waaronder een onderzoeksrapport van het Uwv van 24 september 2009. De Raad oordeelde dat deze nieuwe informatie niet leidde tot een andere uitspraak, omdat verzoekster in december 2008 niet de gevraagde informatie had verstrekt, wat de schorsing en intrekking van haar uitkering rechtvaardigde. De Raad bevestigde dat het verzoek om herziening werd afgewezen, omdat de eerder gemaakte beslissingen nog steeds van toepassing waren en er geen nieuwe feiten waren die tot een andere conclusie konden leiden. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, met K.M. Geerman als griffier.

Uitspraak

22 4010 WW, 22/4011 WW

Datum uitspraak: 3 mei 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 8 december 2010, 10/890 WW, 10/891 WW
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Verzoekster heeft gevraagd om herziening van de uitspraak van de Raad van
8 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO7197.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2023. Verzoekster is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 12 december 2008 heeft het Uwv de betaling aan verzoekster van de uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) met ingang van 17 november 2008 geschorst omdat verzoekster aan haar gevraagde informatie niet tijdig heeft verstrekt. Bij besluit van 19 december 2008 heeft het Uwv de WW-uitkering van verzoekster met ingang van 17 november 2008 ingetrokken op de grond dat het recht op uitkering niet is vast te stellen.
1.2.
Bij twee besluiten van 16 februari 2009 heeft het Uwv de eerder ingenomen standpunten gehandhaafd en de bezwaren van verzoekster tegen de besluiten van 12 december 2008 en
19 december 2008 ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank Alkmaar heeft bij uitspraak van 4 februari 2010 de door verzoekster ingestelde beroepen tegen de besluiten van 16 februari 2009 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft verzoekster hoger beroep ingesteld.
1.4.
De Raad heeft bij uitspraak van 8 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO7197, de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het standpunt van verzoekster dat zij niet gehouden was informatie te verstrekken over haar activiteiten in het kader van het zogenoemde
New Venture traject is niet gevolgd. Het Uwv heeft de WW-uitkering terecht geschorst en nadien ingetrokken nadat aan verzoekster voldoende gelegenheid was geboden om concreet inzicht te verschaffen in de aard en omvang van haar activiteiten in het kader van het
New Venture traject en zij met het verstrekken van die informatie in gebreke was gebleven.
2. In haar herzieningsverzoek heeft verzoekster erop gewezen dat zij op 2 februari 2018 het volledige handhavingsdossier in handen heeft gekregen en dat zij kennis heeft genomen van een onderzoeksrapport van de afdeling Handhaving van het Uwv van 24 september 2009. De inspecteur heeft volgens verzoekster na onderzoek vastgesteld dat niet is gebleken dat zij werkzaamheden heeft verricht die van invloed zijn op de hoogte en de duur van haar
WW-uitkering. Volgens appellante betreft dit onderzoeksrapport een nieuw feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88 (oud) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Het Uwv heeft in reactie op het verzoekschrift naar voren gebracht dat verzoekster al vier keer eerder een herzieningsverzoek heeft ingediend en dat de Raad tot op heden geen aanleiding heeft gezien het verzoek in te willigen. Het Uwv heeft daarbij verwezen naar de uitspraken van de Raad van 26 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9307, van
25 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2925, van 17 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:516 en van 3 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:45.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Het verzoek om herziening heeft betrekking op een uitspraak van vóór de op 1 januari 2013 in werking getreden Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Stb. 2012, 682) waarbij wijzigingen in onder meer de Awb en de Beroepswet zijn aangebracht. Op grond van het overgangsrecht blijft dan, in verbinding met artikel 21 van de Beroepswet, artikel 8:88 (oud) van de Awb (in plaats van het huidige artikel 8:119 van de Awb) van toepassing op het verzoek om herziening.
4.2.
Op grond van artikel 8:88, eerste lid (oud), van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet, zoals deze bepalingen luidden vóór 1 januari 2013, kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
4.3.
Het bijzondere rechtsmiddel van herziening strekt ertoe om een rechterlijke uitspraak, die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt, te redresseren. Het is vaste rechtspraak dat het rechtsmiddel niet is gegeven om een hernieuwde discussie over de zaak te voeren, noch om een discussie over de betreffende uitspraak te openen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 4 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3997).
4.4.
Wat verzoekster heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat verzoekster aan haar eerdere verzoeken om herziening van de uitspraak van de Raad van 8 december 2010 ten grondslag heeft gelegd. Bij uitspraak van 25 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2925
heeft de Raad het verzoek van verzoekster afgewezen, overwegende:
“4.5. Het onderzoeksrapport van de afdeling Handhaving van het Uwv van
24 september 2009 betreft een feit of omstandigheid dat of die heeft plaatsgevonden vóór de uitspraak van de Raad van 8 december 2010 en bij verzoekster vóór die uitspraak niet bekend was en ook niet redelijkerwijs bekend kon zijn. Aan de onder a en b, van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb genoemde voorwaarden is daarom voldaan.
4.6.
Het feit dat het Uwv in het onderzoeksrapport heeft geconcludeerd dat niet kan worden vastgesteld dat verzoekster heeft gefraudeerd betekent niet dat de uitspraak, waarvan verzoekster herziening heeft gevraagd, ware dit de Raad destijds bekend geweest, anders zou hebben geluid. Dat rapport laat immers onverlet dat verzoekster in december 2008 de haar door het Uwv gevraagde informatie waartoe het Uwv gemachtigd was, niet heeft verstrekt op grond waarvan het Uwv de WW-uitkering van verzoekster met ingang van 17 november 2008 heeft geschorst en uiteindelijk per die datum heeft ingetrokken omdat het recht op WW-uitkering niet (langer) kon worden vastgesteld. Anders dan verzoekster klaarblijkelijk nog steeds meent was zij op grond van artikel 25 WW wel degelijk verplicht om het Uwv inzicht te verschaffen in de aard en de omvang van de activiteiten die zij in het kader van het New Venture traject ontplooide. Zoals hiervoor reeds is weergegeven, strekt een verzoek om herziening er niet toe een eerder gevoerde discussie te herzien. Aan de onder c van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb genoemde voorwaarde is niet voldaan.”
Bij uitspraak van 3 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:45, heeft de Raad onder meer overwogen:
“ Zoals de Raad al in zijn uitspraak van 25 augustus 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2925) heeft overwogen, laat het onderzoeksrapport van de afdeling Handhaving van het Uwv van 24 september 2009 onverlet dat verzoekster in december 2008 de haar door het Uwv gevraagde informatie over de aard en omvang van de activiteiten, die zij ontplooide in het kader van het New Venture traject, diende te verstrekken. Hiertoe was zij op grond van artikel 25 van de WW verplicht. Omdat zij dit toentertijd heeft nagelaten, heeft het Uwv terecht de WW-uitkering van verzoekster met ingang van 17 november 2008 geschorst en uiteindelijk per die datum ingetrokken op de grond dat het recht op WW-uitkering niet (langer) kon worden vastgesteld. Eerdere bekendheid bij de Raad met dit onderzoeksrapport zou dan ook niet hebben geleid tot een andere uitspraak.”
4.5.
Uit de in 4.4 genoemde uitspraken blijkt dus dat verzoekster de bij haar verzoek van naar voren gebrachte feiten en omstandigheden al eerder aan haar verzoeken om herziening ten grondslag heeft gelegd en dat de Raad hierover al heeft geoordeeld dat daarin geen aanleiding bestaat voor herziening van de uitspraak van 8 december 2010. Er is geen aanleiding om over het hier aan de orde zijnde verzoek anders te oordelen.
4.6.
Het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 10 december 2010 wordt daarom afgewezen.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2023.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) K.M. Geerman