ECLI:NL:CRVB:2023:867

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
22/2472 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de zorgvuldigheid van medisch onderzoek in het kader van WIA-arbeidsongeschiktheid

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 10 mei 2023, met zaaknummer 22/2472 WIA-T, wordt de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) besproken. Appellant, die als timmerman werkte, had zich op 21 november 2018 ziek gemeld met oogklachten. Het Uwv had hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar na bezwaar werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 38,05%. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, maar appellant stelde dat hij nooit door een verzekeringsarts was gezien en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten.

De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht. Er heeft geen spreekuurcontact plaatsgevonden met een geregistreerde verzekeringsarts, wat in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad draagt het Uwv op om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen door alsnog een onderzoek te laten uitvoeren door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldig medisch onderzoek in het kader van arbeidsongeschiktheid en de noodzaak voor het Uwv om aan deze vereisten te voldoen.

Uitspraak

22.2472 WIA-T

Datum uitspraak: 10 mei 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
27 juni 2022, 21/4902 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Ben Ahmed, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 december 2022 ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.B. Ullah. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H. van Riet.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als timmerman voor 40 uur per week. Op
21 november 2018 heeft appellant zich ziek gemeld met oogklachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een arts van het Uwv appellant in een telefonisch spreekuur gesproken. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 november 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 36,29%. Bij besluit van 24 november 2020 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 18 november 2020 een loongerelateerde WGAuitkering toegekend.
1.2.
Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 november 2020 bij besluit van 3 augustus 2021 (bestreden besluit) gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 38,05%. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 juli 2021, inclusief gewijzigde FML, en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 30 juli 2021 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen reden is om aan het
medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt te twijfelen. Het Uwv heeft in beroep een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 januari 2022, een gewijzigde FML van 17 februari 2022 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 februari 2022 ingediend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de informatie van de KNO-arts van 16 september 2019 aanleiding gezien om in de FML op item 2.11 (beroepsmatig vervoer) als toelichting het advies om geen motorvoertuigen te besturen toe te voegen. Dit heeft geleid tot een aangepaste FML van 17 januari 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de reservefunctie van administratief medewerker (SBC-code 315133) laten vervallen vanwege langdurig en intensief ooggebruik. Het arbeidsongeschiktheidspercentage blijft ongewijzigd 38,01%. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsartsen bezwaar en beroep inzichtelijk hebben gemotiveerd dat appellant niet voldoet aan de criteria om geen benutbare mogelijkheden aanwezig te achten. Met de oogklachten, gehoorklachten links, slaapapneu, een scheef neustussenschot en de graspollenallergie is rekening gehouden. Ook met de in bezwaar gemelde psychische klachten is rekening gehouden en daarvoor zijn beperkingen opgenomen in de FML. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de FML van 17 januari 2022. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding voor het oordeel dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd hij bij de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid geen enkele maal is gezien of onderzocht door een verzekeringsarts. Hij is van mening dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn lichamelijke en psychische klachten. Gezien alle medische informatie is er volgens appellant voldoende twijfel over de medische grondslag van het bestreden besluit.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 18 november 2020 heeft vastgesteld op 38,01%.
4.3.
Ten aanzien van de hogerberoepsgrond van appellant dat hij niet door een verzekeringsarts is gezien en dat er daarom geen sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek, wordt het volgende overwogen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491, geldt in situaties als de onderhavige, waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen spreekuurcontact is geweest met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt dat de betrokkene in de bezwaarfase tijdens een spreekuurcontact moet worden onderzocht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en er dus feitelijk sprake moet zijn van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
4.4.
In de primaire fase heeft geen spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts plaatsgevonden. Ook in de bezwaarfase heeft geen spreekuurcontact met een verzekeringsarts bezwaar en beroep plaatsgevonden. Er is een telefonische hoorzitting geweest op
18 mei 2021, waaraan ook een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deelgenomen. Zoals volgt uit vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 19 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1991) kan een hoorzitting niet met (de beslotenheid van) een spreekuur worden gelijkgesteld.
4.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 17 december 2022 gesteld dat een spreekuurcontact met appellant niet van toegevoegde waarde was geweest omdat de primaire arts, die dit spreekuuronderzoek verrichtte, een uitvoerig verslag heeft gemaakt van de lichamelijke klachten en daarbij ook beschikte over informatie van de behandelend sector. Het onderzoek, dat bestaat uit de anamnese, psychisch en lichamelijk onderzoek is volgens de regelen der kunst uitgevoerd, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.6.
Deze motivering is onvoldoende voor het oordeel dat in dit geval van een onderzoek tijdens een spreekuur met de verzekeringsarts bezwaar en beroep kon worden afgezien. Zoals de Raad meermalen en ook in de uitspraak van 23 juni 2021 heeft overwogen kan aan een onderzoek door een niet als verzekeringsarts geregistreerde arts niet dezelfde waarde worden toegekend als een aan onderzoek door een geregistreerde verzekeringsarts. Vooral vanwege het feit dat appellant in bezwaar heeft aangevoerd dat zijn fysieke beperkingen niet juist zijn vastgesteld en hij ter onderbouwing daarvan nadere medische informatie heeft ingebracht, kan het standpunt dat een spreekuurcontact met een verzekeringsarts bezwaar en beroep geen toegevoegde waarde had niet worden gevolgd. Nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde had, bestaat er aanleiding te oordelen dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht.
4.7.
Gelet op de overwegingen onder 4.2 tot en met 4.6 is het medisch onderzoek niet volledig en daarmee onvoldoende zorgvuldig geweest, zodat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb het Uwv op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Hiertoe dient het Uwv alsnog tijdens een spreekuur door een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek te laten uitvoeren.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 3 augustus 2021 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) C.G. van Straalen