ECLI:NL:CRVB:2024:1016

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
23/1637 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering en de beoordeling van medische geschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die een Ziektewet (ZW) uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn uitkering per 22 juni 2021 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor de appellant.

De appellant stelde dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat was om de passende functies te vervullen en dat het Uwv onzorgvuldig had gehandeld. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 10 april 2024, waar niemand aanwezig was. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de medische rapporten en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van de appellant.

De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat de appellant meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon kon verdienen in de geselecteerde functies. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere conclusies van het Uwv kon ondermijnen. De beëindiging van de ZW-uitkering per 22 juni 2021 blijft dan ook in stand, en de appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/1637 ZW
Datum uitspraak: 22 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 augustus 2022, 22/201 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per 22 juni 2021 heeft beëindigd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat om zijn passende functies te verrichten, zodat hij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. I. Oztas, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 april 2024. Ter zitting is niemand verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als horecamedewerker voor 18,39 uur per week. Tot 1 april 2020 ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 20 april 2020 heeft hij zich ziekgemeld met fysieke en psychische klachten. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 april 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 21 mei 2021 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 22 juni 2021 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.2.
Bij besluit van 8 december 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een FML van 26 november 2021 een aanvullende beperking opgenomen op conflicthantering. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat, ook na aanscherping van de FML, de geselecteerde functies kunnen worden gehandhaafd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft gesteld dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest en dat zijn beperkingen zijn onderschat. Appellant heeft gesteld dat niet valt uit te sluiten dat zijn misselijkheidsklachten veroorzaakt worden door de bijwerkingen van de door hem gebruikte medicijnen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is verricht en dat alle naar voren gebrachte klachten op een zorgvuldige en duidelijke wijze zijn betrokken bij de medische beoordeling. Daaraan wordt toegevoegd dat uit het rapport van 19 april 2021 blijkt dat de primaire arts de beschikbare medische informatie van de huisarts heeft betrokken in zijn onderzoek. In bezwaar heeft appellant een huisartsjournaal van 15 juli 2021 over de jaren 2009 tot 2021, overgelegd en stukken die zien op de contacten met de POH-GGZ. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze informatie in zijn rapport van 26 november 2021 kenbaar bij de beoordeling betrokken. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd. Er zijn dan ook geen aanknopingspunten om te concluderen dat medische informatie is gemist.
4.3.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen in de FML van 26 november 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 26 november 2021 inzichtelijk toegelicht dat bij de beoordeling is uitgegaan van spanningsklachten, hypertensie (die medicamenteus wordt behandeld) en van Hepatitis B (zonder tekenen van leverschade). Bij het vaststellen van de belastbaarheid is ook rekening gehouden met de spanningsklachten. In verband met de prikkelbaarheid van appellant heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML van 26 november 2021 een aanvullende beperking aangenomen voor het omgaan met conflicten (beoordelingspunt 2.8.1). Uit de gegevens van de huisarts blijkt niet dat appellant zich rond de datum in geding met misselijkheidsklachten bij de huisarts heeft gemeld. Daarbij komt dat appellant bij de artsen van het Uwv geen melding heeft gemaakt van misselijkheidsklachten. De conclusie is dan ook dat in het dossier aanwezige en door de (verzekerings)artsen bij de beoordeling betrokken medische stukken geen aanleiding geven te veronderstellen dat onvoldoende beperkingen zijn aangenomen.
Arbeidskundige beoordeling
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit wordt de rechtbank ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 22 juni 2021 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2024.
(getekend) S. Wijna
(getekend) E.X.R. Yi