ECLI:NL:CRVB:2024:1024

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
23/918 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing toekenning Wajong-uitkering op basis van basale werknemersvaardigheden en arbeidsvermogen

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een Wajong-uitkering aan appellante door het Uwv. Appellante stelt dat zij duurzaam niet beschikt over basale werknemersvaardigheden en daarom recht heeft op een Wajong-uitkering. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt en in staat is een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld in hoger beroep, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. N. Groeneveld, en het Uwv door mr. S. Praagman. De Raad heeft de zaak op 26 april 2024 via videobellen behandeld.

De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft geweigerd om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. De Raad volgt de eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv voldoende onderzoek heeft gedaan naar de arbeidsmogelijkheden van appellante en dat de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen voldoende onderbouwd zijn. Appellante heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die haar standpunt ondersteunen.

De Raad concludeert dat appellante op 21 februari 2020 beschikte over arbeidsvermogen en niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

Uitspraak

23/918 WAJONG
Datum uitspraak: 22 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
10 februari 2023, 21/2757 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Appellante meent dat zij duurzaam niet beschikt over basale werknemersvaardigheden en geen taak in een arbeidsorganisatie kan verrichten en dat zij in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering. De Raad volgt appellante daarin niet en oordeelt dat het Uwv terecht heeft geweigerd om appellante een Wajong-uitkering te verstrekken.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. N. Groeneveld, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak via videobellen behandeld op een zitting van 26 april 2024. Voor appellante is mr. Groeneveld verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Praagman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante is geboren op [geboortedatum] 1999. Zij heeft met een door het Uwv op 21 februari 2020 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Appellante heeft daarbij vermeld dat zij psychische klachten heeft. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Daaruit heeft het Uwv geconcludeerd dat appellante geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Volgens de arbeidsdeskundige beschikte appellante niet over basale werknemersvaardigheden. Met een besluit van 25 januari 2021 heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 19 juli 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Op basis van die rapporten heeft het Uwv zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig geacht.
2.2.
Tijdens de beroepsfase heeft appellante een rapport van PsyQ overgelegd. Uit dit rapport blijkt niet dat appellante niet beschikt over basale werknemersvaardigheden. De rechtbank heeft daarbij het standpunt van het Uwv gevolgd. De conclusies in het rapport van PsyQ is dat onvoorspelbare situaties lastig zijn voor appellante en dat hierbij een goede begeleiding van belang is. Die conclusies sluiten aan bij wat de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ook hebben vastgesteld en bij de (medische) informatie in het dossier. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn medische beoordeling voldoende gemotiveerd en deze kan gevolgd worden. Dat appellante zelf vindt dat haar klachten zijn onderschat, geeft geen twijfel over de juistheid van de medische beoordeling.
2.3.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft afdoende onderbouwd dat appellante, rekening houdend met haar beperkingen, in staat is een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren en dat zij over basale werknemersvaardigheden beschikt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft twee taken geselecteerd: schoonmaken van hondenverblijven (0301) en handmatig afwassen (0303). De rechtbank kan de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep volgen dat deze taken geschikt zijn voor appellante. Appellante heeft al ruime ervaring in het werken met dieren en het schoonmaken van dierenverblijven omdat zij gelijksoortig werk uitvoert op een kinderboerderij. Dat appellante door haar beperkingen het werk bij PostNL niet heeft kunnen volhouden, doet hier niet aan af omdat dit geen passend werk was.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Appellante vindt dat zij geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie en dat zij niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. Volgens appellante heeft de rechtbank miskend dat de kinderboerderij geen arbeidsorganisatie is. Appellante heeft dagbesteding bij de kinderboerderij. Er is daar veel aandacht voor veiligheid, structuur, gedrag en sfeer. Er is geen sprake van een gezagsverhouding zoals binnen een arbeidsorganisatie, maar van leerdoelen zoals leren samenwerken. Appellante heeft een toelichting gegeven op haar activiteiten op de kinderboerderij. Appellante krijgt ieder dagdeel instructies van de dierenverzorger of van haar werkbegeleidster. Ook tussentijds is soms instructie nodig, afhankelijk van hoe appellante zich voelt. Dit duidt er op dat appellante de instructies niet zelfstandig onthoudt en zonder herhaling niet tot uitvoering komt. Ook het aanpassen van appellantes activiteiten duidt erop dat afspraken niet worden nagekomen. Appellante heeft voorts een toelichting gegeven op hoe zij samen met haar moeder boodschappen doet. De activiteiten van appellante zijn niet vergelijkbaar met taken in een arbeidsorganisatie.
3.2.
De rechtbank heeft miskend dat het Uwv de knelpunten bij deze activiteiten had moeten inventariseren en nader onderzoek had moeten doen naar haar arbeidsvermogen. Dit knelt te meer omdat het Uwv in het primaire besluit heeft geconcludeerd dat appellante geen basale werknemersvaardigheden heeft en deze conclusie vervolgens in het bestreden besluit heeft herzien. Ter zitting van de Raad heeft appellante verzocht een deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.3.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante per 21 februari 2020 (de dag dat de aanvraag is ontvangen) arbeidsvermogen heeft. Het geschil spitst zich toe op de vraag of appellante een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie en of appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt.
4.3.
Wat appellante heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd. De rechtbank heeft deze gronden volledig en voldoende gemotiveerd besproken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv zich op het standpunt kon stellen dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden en dat zij een taak in een arbeidsorganisatie kan verrichten. De Raad onderschrijft dit oordeel en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid. De Raad voegt daar nog het volgende aan toe.
4.4.
Appellante heeft haar stelling dat zij geen werknemersvaardigheden heeft niet afdoende met (medische) informatie onderbouwd. Wat appellante heeft opgemerkt over het werk op de kinderboerderij, leidt niet tot het oordeel dat zij geen basale werknemersvaardigheden heeft. Appellante werkt ongeveer drie dagen van 8.30 uur tot 16.00 uur op een kinderboerderij. Zij zorgt er zelf voor dat ze elke ochtend op tijd aanwezig is. Weliswaar vinden die werkzaamheden plaats als dagbesteding, maar uit de beschrijving van die werkzaamheden blijkt dat appellante, met de nodige aandacht en begeleiding, goed in staat is opdrachten uit te voeren en instructies op te volgen.
4.5.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de taken ‘schoonmaken hondenverblijven (0301)’ en ‘handmatig afwassen (0303)’ (in een dierenasiel/dierenpension) geschikt geacht voor appellante. Deze taken komen overeen met het werk dat appellante bij de kinderboerderij doet en vinden plaats onder begeleiding van de eigenaar/beheerder of dierverzorger die ter plekke aanwezig is. Volgens de (verzekerings)artsen is appellante aangewezen op extra begeleiding tijdens het werk. Naar vaste rechtspraak [1] staat de noodzaak van voortdurend toezicht en intensieve begeleiding niet in de weg aan het aannemen van arbeidsvermogen. De gedingstukken bieden geen steun voor de stelling van appellante dat de aard en intensiteit van de noodzakelijke begeleiding zodanig is dat appellante geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, ook niet in een beschutte werkomgeving.
4.6.
Het Uwv heeft met juistheid vastgesteld dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden en in staat is een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren. Daarom was er voor het Uwv geen aanleiding om de knelpunten die appellante zegt te ervaren bij het werk op de kinderboerderij, het werk bij Post NL of haar activiteiten in het huishouden, verder te inventariseren of te onderzoeken. Appellante heeft nog gewezen op het Methode Ondersteunend Instrument (MOI) dat in het Compendium Participatiewet [2] wordt genoemd als hulpmiddel voor het zichtbaar maken van mogelijke knelpunten in werk en werkomgeving. Appellante heeft echter niet duidelijk kunnen maken op welke wijze en met welk gevolg het Uwv zou zijn tekortgeschoten door deze knelpunteninventarisatie niet, althans niet expliciet, met een MOI uit te voeren.
4.6.
De Raad heeft geen reden om een deskundige te benoemen, omdat de daarvoor noodzakelijke twijfel ontbreekt.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante op 21 februari 2020 beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2024.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) A.M. Korver

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 14 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1461.
2.Zie bladzijde 16.