ECLI:NL:CRVB:2024:1076

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
23/779 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering wegens laattijdige aanvraag en arbeidsvermogen op achttienjarige leeftijd

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, geboren op [geboortedatum] 1969, had op achttienjarige leeftijd een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv concludeerde dat zij op dat moment over arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank Overijssel had eerder de beslissing van het Uwv in stand gelaten, waarbij werd geoordeeld dat appellante niet had aangetoond dat zij op haar achttiende en in de vijf jaren daarna geen arbeidsvermogen had. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd de uitkering toe te kennen, omdat appellante niet voldeed aan de voorwaarden van de Wajong. De Raad benadrukte dat bij laattijdige aanvragen de bewijslast bij de aanvrager ligt en dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd om haar standpunt te onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van de gebruikelijke regels af te wijken. Hierdoor blijft de weigering van de Wajong-uitkering in stand en krijgt appellante geen vergoeding voor proceskosten.

Uitspraak

23/779 WAJONG
Datum uitspraak: 29 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 1 februari 2023, 22/1797 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op [geboortedatum] 1987 (de dag dat zij achttien jaar is geworden) en de vijf jaar daarna (duurzaam) niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S. Maachi, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 april 2024. Appellante en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1969, heeft met een door het Uwv op 30 november 2021 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat zij polio heeft. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van Spierziekten Nederland over het postpoliomyelitis syndroom. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat bij appellante op achttienjarige leeftijd wel sprake was van ziekte, maar dat niet is aangetoond dat zij toen het arbeidsvermogen niet had of dat zij dit binnen vijf jaar na haar achttiende is kwijtgeraakt. Met een besluit van 6 april 2022 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 20 september 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover van belang, geoordeeld dat het Uwv het juiste toetsingskader heeft toegepast. Omdat de eerste aanvraag om een Wajong-uitkering dateert van 30 november 2021 heeft het Uwv de aanvraag terecht beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wajong 2015, ook al is appellante geboren voor 1 januari 1980. Dit volgt uit artikel XXIV van de Invoeringswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen, zoals dat artikel luidt sinds 18 december 2020. [1] De rechtbank heeft overwogen dat beoordeeld moet worden of appellante heeft aangetoond dat zij geen arbeidsvermogen had op de dag dat zij achttien jaar is geworden en in de vijf jaar daarna. Er is sprake van een zogeheten laattijdige aanvraag. Omdat het medische beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen, is in de rechtspraak bepaald dat bij een dergelijke laattijdige aanvraag de bewijslast op appellante rust. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit ook inhoudelijk juist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 12 september 2022 inzichtelijk toegelicht dat er geen aanleiding bestaat te veronderstellen dat appellante op haar achttiende al zodanige lichamelijke of psychische beperkingen had, dat zij toen geen arbeidsvermogen had. Dit geldt ook voor de periode van vijf jaar na de dag dat zij achttien jaar is geworden. De beschikbare medische informatie bevat voor dat standpunt geen aanwijzingen. Het Uwv heeft er terecht op gewezen dat uit die informatie juist volgt dat de situatie geleidelijk is verslechterd. Zo is bijvoorbeeld in de brief van de revalidatiearts van 1 juni 2015 beschreven dat appellante is verwezen omdat met het vorderen van de leeftijd de klachten aan het houdings- en bewegingsapparaat toenemen. Bovendien blijkt uit de afgenomen anamnese dat appellante na het verlaten van de meao in 1989 nog diverse baantjes heeft gehad. Dat duidt er ook op dat zij in de van belang zijnde periode niet voldeed aan de voorwaarden zoals geformuleerd in artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Tot slot heeft de rechtbank geen aanleiding gezien te oordelen dat het bestreden besluit evident onredelijk is in verband met de ernst van de ziekte van appellante. De rechtbank twijfelt niet aan de diagnose en de klachten die appellante ervaart. Van belang is echter dat het gaat om een zeer laattijdige aanvraag en dat voor het onderbouwen van het standpunt van appellante medisch objectieve informatie ontbreekt.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen de uitspraak aangevoerd dat zij op haar achttiende geen arbeidsvermogen had. Zij was niet vier uur per dag belastbaar en kon niet één uur aaneengesloten werken. Uit de aangeleverde informatie afkomstig van de huisarts kan worden afgeleid dat appellante destijds niet over arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank heeft onvoldoende waarde gehecht aan het ontbreken van een relevant diploma of werkverleden. Het Uwv heeft onvoldoende gemotiveerd dat appellante destijds beschikte over basale werknemersvaardigheden. Ook kan appellante geen taak verrichten door haar klachten. De rechtbank heeft miskend dat er bijzondere omstandigheden kunnen zijn waardoor er sprake is van een laattijdige aanvraag. Het is kennelijk onredelijk en niet evenredig in de zin van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, om slechts te wijzen op de bewijslast die rust op appellante. Er is op geen enkele wijze rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden bij appellante, terwijl het bovendien evident is dat appellante leed en nog steeds lijdt aan een zeer ernstige ziekte. Tot slot heeft appellante de Raad verzocht een deskundige te benoemen, omdat geen sprake is van equality of arms en vanwege een gebrek aan financiële middelen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante per [geboortedatum] 1987 (de dag dat zij achttien jaar is geworden) en de vijf jaren daarna arbeidsvermogen had.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daar wordt het volgende aan toegevoegd.
4.4.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv het juiste toetsingskader heeft toegepast en dat bij een zogeheten laattijdige aanvraag het aan appellante is om aannemelijk te maken dat zij op achttienjarige leeftijd en de vijf jaren daarna als gevolg van ziekte of gebrek duurzaam geen arbeidsvermogen had. Voor zover appellante heeft verzocht om een deskundige te benoemen omdat geen sprake zou zijn van equality of arms, wordt dit verzoek afgewezen. Het beginsel van equality of arms [2] vergt een balans voor partijen in hun mogelijkheden om bewijsmateriaal aan te dragen, die de rechter in staat moet stellen een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. Appellante heeft bij haar aanvraag en daarna medische informatie overgelegd die naar haar aard geschikt is om twijfel te zaaien aan het standpunt van de artsen van het Uwv. De verzekeringsartsen hebben de beschikbare informatie kenbaar beoordeeld. De omstandigheid dat appellante niet over de financiële middelen beschikt om zelf een deskundige te bekostigen, is onvoldoende reden om toch een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen. Omdat twijfel over de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ontbreekt, is er ook op die grond geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
4.5.
De bewijsnood die wordt veroorzaakt door het feit dat appellante haar aanvraag 34 jaar na haar achttiende heeft ingediend komt naar vaste rechtspraak voor rekening en risico van degene die de laattijdige aanvraag doet aanvraag doet. [3] Van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om hiervan af te wijken is de Raad niet gebleken. Niet is gebleken dat appellante niet in staat is geweest om eerder een aanvraag in te dienen. Verder vormt de enkele stelling dat appellante ziek is, geen aanleiding aan te nemen dat sprake zou zijn van kennelijke onredelijkheid of onevenredigheid.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante op achttienjarige leeftijd en de vijf jaren daarna beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) E.X.R. Yi

Voetnoten

1.Wet van 27 mei 2020 tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en enkele andere wetten in verband met verdere activering van de participatie van jonggehandicapten en het harmoniseren van de verschillende regimes Wajong, Staatsblad 2020,173.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 28 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2721, en 26 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:185.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 24 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9240, en 8 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1111.