ECLI:NL:CRVB:2024:1170

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
23/1776 BESLU
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vergoeding voor scholingskosten door het Uwv op basis van arbeidsmarktrelevantie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de kosten van een scholing tot vrachtwagenchauffeur te vergoeden aan appellant. Appellant had een scholingsverzoek ingediend, omdat hij meende dat deze opleiding noodzakelijk was om een baan te verkrijgen. Hij stelde dat een medewerker van het Uwv hem had toegezegd dat hij de opleiding op kosten van het Uwv mocht volgen. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv terecht het verzoek heeft afgewezen. De Raad oordeelde dat de gevraagde opleiding niet arbeidsmarktrelevant was, omdat appellant niet per direct aan de slag kon in passend werk zonder deze opleiding. De Raad concludeerde dat het Uwv het verzoek op basis van de geldende beleidsregels mocht afwijzen en dat er geen gerechtvaardigde verwachting was gewekt dat de opleiding vergoed zou worden.

Het procesverloop begon met een hoger beroep dat namens appellant werd ingesteld door zijn advocaat, mr. N. Claassen. Het Uwv diende een verweerschrift in en de zaak werd behandeld op een zitting. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de eerdere afwijzing van het scholingsverzoek door het Uwv en de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet voldoende had onderbouwd waarom de opleiding noodzakelijk was en dat er geen sprake was van een baangarantie. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep afgewezen, waardoor de weigering van de vergoeding voor scholingskosten in stand bleef.

Uitspraak

23/1776 BESLU
Datum uitspraak: 7 juni 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 mei 2023, 22/5702 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht een scholingsverzoek van appellant heeft afgewezen. Appellant vindt dat hij de opleiding tot vrachtwagenchauffeur nodig heeft om een baan te krijgen en dat een medewerker van het Uwv hem heeft toegezegd dat hij op kosten van het Uwv die opleiding mocht volgen. Appellant krijgt geen gelijk. De Raad oordeelt dat het Uwv het verzoek van appellant onder verwijzing naar de toepasselijke beleidsregels mocht afwijzen. Ook oordeelt de Raad dat het Uwv bij appellant niet de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt dat het Uwv deze opleiding voor appellant zou gaan betalen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. N. Claassen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 april 2024. Voor appellant is mr. Claassen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.2.
Appellant heeft via een uitzendbureau gewerkt als brandwacht/industrieel toezichthouder gedurende 30 uur per week. Appellant heeft zich op 29 maart 2022 ziekgemeld, waarna het dienstverband is geëindigd. Het Uwv heeft appellant per 31 maart 2022 ziekengeld op grond van de Ziektewet toegekend.
1.3.
Appellant heeft een scholingsverzoek ingediend bij het Uwv voor het volgen van een opleiding tot vrachtwagenchauffeur. Nadat appellant een klacht had ingediend over de voortgang van zijn re-integratie, hebben een re-integratiebegeleider en een arbeidsdeskundige onderzoek gedaan. Op 27 juni 2022 vond een telefoongesprek plaats tussen appellant en zijn re-integratiebegeleider. In dit gesprek heeft de re-integratiebegeleider appellant gevraagd een offerte op te vragen voor de kosten van de opleiding tot vrachtwagenchauffeur en om een motivatiebrief te schrijven. Dat heeft appellant gedaan.
1.4.
Op 14 september 2022 heeft het Uwv een plan van aanpak vastgesteld. Daarin staat dat appellant de opleiding tot vrachtwagenchauffeur niet nodig heeft om per direct aan het werk te gaan in passend werk, dat er geen baangarantie is en dat appellant geen Verklaring omtrent het Gedrag kan overleggen. Bij besluit van 14 september 2022 heeft het Uwv het scholingsverzoek van appellant afgewezen, onder verwijzing naar het plan van aanpak.
1.5.
Bij besluit van 4 november 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft het volgende overwogen.
2.2.
In het plan van aanpak is het verzoek van appellant allereerst afgewezen omdat appellant de opleiding niet nodig heeft om per direct weer aan het werk te kunnen in passend werk. Appellant heeft deze overweging niet bestreden maar heeft betoogd dat bij hem door een telefonische toezegging van zijn voormalige re-integratiebegeleider het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat hij de opleiding mocht gaan volgen.
2.3.
Het Uwv heeft bij de afhandeling van de klacht die appellant heeft ingediend toegegeven dat het proces rondom de re-integratie anders had moeten verlopen, maar in een e-mailbericht van 15 juli 2022 van de toenmalige re-integratiebegeleider is een voorbehoud gemaakt. Daarin is gemeld dat de vraag of het behalen van het rijbewijs (tot vrachtwagenchauffeur) de deelname van appellant aan de arbeidsmarkt zou versnellen nog voorgelegd zou worden. Van een eerdere, ongeclausuleerde en ondubbelzinnige toezegging is niet gebleken. In het bijzonder volgt een dergelijke toezegging niet uit de omstandigheid dat de
re-integratiebegeleider appellant een offerte heeft laten overleggen, en ook niet uit de namens het Uwv gemaakte excuses.
2.4.
Niet valt in te zien dat en waarom er een noodzaak tot scholing bestond waardoor het Uwv tot vergoeding van de gevraagde opleiding had moeten besluiten. Aan een beoordeling van de door appellant ter discussie gestelde voorwaarden waaronder scholingskosten vergoed kunnen worden, komt de rechtbank daarom niet toe.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant stelt dat de functie van vrachtwagenchauffeur voor hem een geschikte functie is om te hervatten en dat de opleiding daartoe dus nodig is, mede gelet op zijn medische klachten en beperkingen. Appellant stelt dat hij in beroep wel degelijk heeft betwist dat hij de opleiding niet nodig had om in werk te hervatten.
3.2.
De rechtbank is verder ten onrechte niet ingegaan op het standpunt van appellant dat het bestreden besluit niet voldoet aan het motiveringsbeginsel. Het bezwaar is enkel ongegrond verklaard vanwege het ontbreken van een baangarantie. Appellant heeft gronden aangevoerd tegen alle afwijzingsgronden. Het Uwv heeft het vereiste van de baangarantie laten vallen in de beroepsprocedure. Daarmee mist nog steeds een juiste en concrete motivering. Het motiveringsgebrek duidt tevens op een onvoldoende zorgvuldige belangenafweging. Nergens blijkt hoe het Uwv tot het bestreden oordeel is gekomen en dat voldoende gekeken is naar de daadwerkelijke situatie. Als gevolg hiervan is geen sprake van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het daarvan onderdeel uitmakende beginsel van "equality of arms".
3.3.
Appellant betwist dat een baangarantie een voorwaarde is voor vergoeding van opleidingskosten. Uit artikel 3 van de Beleidsregels Scholing UWV 2021 (Beleidsregels) volgt niet dat sprake moet zijn van een baangarantie. Het is slechts één van de (niet cumulatieve) voorwaarden om in aanmerking te komen voor vergoeding van scholingskosten.
3.4.
Appellant stelt tenslotte dat wel sprake was van een ongeclausuleerde en ondubbelzinnige toezegging. Zijn re-integratiebegeleider van het Uwv heeft hem in een telefoongesprek op 27 juni 2022 verteld dat hij een opleiding zou mogen uitkiezen en volgen en dat het Uwv de kosten hiervan zou vergoeden. Met het oog daarop zou appellant een offerte moeten opvragen en een motivatiebrief moeten schrijven. Dit is de reden waarom appellant een offerte opgevraagd heeft. Appellant is bovendien doorverwezen naar een autorijschool die vaker zaken doet met het Uwv. Naar appellant is geen voorbehoud gemaakt. Ook uit de brief van 1 augustus 2022 van het Uwv over de klacht kan een en ander afgeleid worden. Weliswaar heeft het Uwv met name excuses gemaakt voor de handelingen die appellant door de communicatie van het Uwv heeft verricht, maar uit die brief blijkt volgens appellant wel dat het Uwv niet duidelijk is geweest. Door de hele gang van zaken en de opdracht die hij kreeg tot het opvragen van een offerte is er een gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat de opleiding akkoord was en door het Uwv betaald zou worden. Appellant heeft verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant [1] .
Het standpunt van het Uwv
3.5.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering om scholingskosten aan appellant te vergoeden in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
De wet- en regelgeving die voor de beoordeling van deze zaak van belang is, staat in de bijlage bij deze uitspraak.
Scholingsverzoek, algemeen
4.3.
In het plan van aanpak [2] , dat hoort bij het besluit van 14 september 2022, staan de rechten en verplichtingen [3] van appellant vermeld. Het Uwv heeft geweigerd daarin een recht op vergoeding van de kosten van de opleiding tot vrachtwagenchauffeur op te nemen. De Raad zal hierna eerst ingaan op de vraag of die weigering in overeenstemming is met de door het Uwv gehanteerde Beleidsregels. Daarna zal de Raad ingaan op het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel.
Mocht het Uwv het scholingsverzoek onder verwijzing naar de Beleidsregels afwijzen?
4.4.
Het Uwv heeft desgevraagd laten weten dat het verzoek om vergoeding van scholingskosten is beoordeeld aan de hand van de Beleidsregels [4] . Verder heeft het Uwv ter zitting van de Raad bevestigd dat het verzoek voldoet aan de criteria “duur van de scholing” [5] en “schoolbaar” [6] uit de Beleidsregels. Het geschil spitst zich dus toe op de vraag of de door appellant gevraagde opleiding voor hem “arbeidsmarktrelevant” [7] is.
4.5.
Het Uwv stelt zich op het standpunt dat de gevraagde opleiding voor appellant niet arbeidsmarktrelevant is, omdat hij die opleiding niet nodig heeft om per direct weer aan de slag te gaan in voor hem passend werk. De opleiding is voor hem niet de kortste weg naar werk. Er zijn passende functies voor appellant, waarin hij direct aan de slag kan.
4.6.
De Raad volgt dit standpunt van het Uwv en de motivering daarvan. Op grond van artikel 34, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekerde die recht heeft op een WGA-uitkering recht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling door het Uwv. In de memorie van toelichting bij dit artikel [8] wordt vooropgesteld dat de kortste weg naar werk moet worden gekozen. Dit is het kader waarbinnen het Uwv – in samenspraak met de betrokkene – zoekt naar de mogelijkheden en het Uwv de afweging omtrent ondersteuning maakt. Dit betekent dat de betrokkene niet automatisch recht heeft op een specifiek re-integratietraject of op een bepaalde, specifieke voorziening of werkplekaanpassing. Het Uwv beoordeelt of ondersteuning überhaupt noodzakelijk is en welke vorm die ondersteuning moet krijgen, gelet op het te bereiken doel van arbeidsinschakeling.
4.7.
In de Beleidsregels is dit uitgangpunt verder tot uitdrukking gebracht. De Raad heeft eerder geoordeeld dat de Beleidsregels niet zijn bedoeld om de voor de uitkeringsgerechtigde meest wenselijk geachte scholing te bekostigen [9] . In de toelichting bij de Beleidsregels staat dat de snelste en meest effectieve weg naar duurzame arbeid het uitgangspunt is. Het gaat erom dat de scholing noodzakelijk is om de reële kans om aan het werk te gaan te vergroten.
4.8.
Appellant ontving ten tijde van het bestreden besluit ziekengeld en geen WGA-uitkering. Daarom viel hij niet onder de categorie verzekerden die op grond van artikel 34, eerste lid,
van de Wet WIA, recht hebben op ondersteuning bij arbeidsinschakeling door het Uwv. Wel had het Uwv jegens appellant re-integratieverplichtingen op grond van artikel 26, eerste lid van de Wet WIA en artikel 30a van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet Suwi). De Raad ziet geen aanleiding om die re-integratieverplichtingen anders te beoordelen dan met inachtneming van de hiervoor in 4.7 vermelde uitgangspunten en de Beleidsregels, die gelden bij arbeidsondersteuning als bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de Wet WIA. De Raad wijst er daarbij op dat de Beleidsregels blijkens hun aanhef ook hun grondslag vinden in de artikel 26, eerste lid, van de Wet WIA en artikel 30a Wet Suwi.
4.9.
In het geval van appellant is niet gebleken dat de opleiding tot vrachtwagenchauffeur de snelste en meest effectieve weg naar duurzame arbeid is. In 2021 zijn bij een
WIA-beoordeling functies voor appellant geselecteerd, te weten assembleerder installatie, motoren en voertuigen, wikkelaar (nieuw en revisie), assemblagemedewerker elektrotechnische producten, samensteller kunststof en rubberproducten en productiemedewerker industrie (samenstellen van producten). Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige in het plan van aanpak voorbeeldfuncties als callcentermedewerker, verkoper in een winkel, monteur en heftruckchauffeur genoemd. Dit zijn functies die geen specialistische kennis en vaardigheden vereisen en waarmee doorgaans met een interne instructie of cursus kan worden volstaan. Appellant heeft niet gesteld dat deze functies voor hem niet geschikt of beschikbaar zijn. Zij vormen dus een snellere en effectievere weg naar duurzame arbeid dan het volgen van een opleiding tot vrachtwagenchauffeur. Appellant heeft wel gesteld, maar in het geheel niet onderbouwd waarom volgens hem de opleiding noodzakelijk is omdat de functie van vrachtwagenchauffeur passend is gelet op zijn klachten en medische beperkingen. Dat er een medische noodzaak of aanleiding was voor het volgen van deze opleiding en dat geen belangenafweging heeft plaatsgevonden, wordt daarom niet gevolgd.
4.10.
Het Uwv heeft kenbaar verwezen naar het plan van aanpak. Dit plan maakt onderdeel uit van de besluitvorming en is ook aan appellant beschikbaar is gesteld. Daarom is, anders dan appellant meent, geen sprake van een motiveringsgebrek of strijd met artikel 6 van het
EVRM. Overigens ziet artikel 6 EVRM niet zozeer op de besluitvormingsprocedure door het Uwv, maar op de behandeling van een geschil bij en door de onafhankelijke rechter. Gesteld noch gebleken is dat de behandeling van de zaak van appellant bij de bestuursrechter niet in overeenstemming zou zijn met artikel 6 EVRM.
Beroep op het vertrouwensbeginsel
4.11.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [10]
4.12.
De rechtbank heeft terecht het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel afgewezen. De Raad onderschrijft dat oordeel van de rechtbank en de overwegingen die
daaraan ten grondslag liggen.
4.13.
Daaraan wordt toegevoegd dat uit het verzoek om een offerte op te vragen voor een opleiding en het schrijven van een motivatiebrief nog niet volgt dat het Uwv ook instemde met de opleiding en de kosten daarvan zou vergoeden. Appellant had daaruit veeleer kunnen opmaken dat de mogelijke instemming met de opleiding nog afhankelijk was van de hoogte van de kosten daarvan en van zijn motivatie. Van een vergelijkbare situatie als in de onder 3.4 genoemde uitspraak is geen sprake omdat ook uit de mailwisseling tussen appellant en de
re-integratiebegeleider niet valt op te maken dat zij heeft toegezegd dat het Uwv de scholingskosten van appellant zou vergoeden. Daarmee is geen toezegging of uitlating gedaan of een gedraging verricht waaruit appellant kon en mocht afleiden dat hij aanspraak kon maken op vergoeding van de scholingskosten door het Uwv.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van vergoeding voor scholing in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2024.

(getekend) W.R. van der Velde

(getekend) A.M. Korver

Bijlage

Artikel 26, eerste lid, van de Wet WIA
Ten aanzien van de verzekerde die op grond van artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b, c of d, van de Ziektewet recht heeft op ziekengeld, is op het UWV artikel 25, tweede, vierde, vijfde, en achtste tot en met zestiende lid, niet van toepassing en is artikel 25, eerste, derde en zesde lid, van overeenkomstige toepassing. Het UWV stelt, binnen een bij ministeriële regeling nader te bepalen termijn, in overleg met die verzekerde, een plan van aanpak op. Het plan van aanpak wordt periodiek geëvalueerd. Artikel 30a, zesde en zevende lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen is van overeenkomstige toepassing, waarbij voor ‘de re-integratievisie’ telkens wordt gelezen: het plan van aanpak.
Artikel 30a, zesde lid, van de Wet Suwi
Indien de re-integratievisie dan wel het participatieplan daartoe aanleiding geeft draagt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ten behoeve van de uitkeringsgerechtigde, bedoeld in het vierde lid, zorg voor een plan gericht op behoud en verkrijging van mogelijkheden tot het verrichten van arbeid en inschakeling in arbeid. Het re-integratieplan wordt in samenspraak met de uitkeringsgerechtigde opgesteld. Voor zover noodzakelijk in verband met de aard van de voorziening, stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de uitkeringsgerechtigde in de gelegenheid zelf een reintegratieplan op te stellen.
Artikel 30a, zevende lid, van de Wet Suwi
In het re-integratieplan worden verplichtingen en rechten van de uitkeringsgerechtigde vermeld voor zover die niet in de re-integratievisie zijn vermeld.
Toepasselijke bepalingen Beleidsregels Scholing 2021
Artikel 2 Noodzaak scholing
Uitkeringsgerechtigden kunnen uitsluitend met instemming van UWV een scholing volgen als er een noodzaak tot het volgen van de scholing bestaat. De noodzaak tot het volgen van een scholing wordt beoordeeld aan de hand van deze Beleidsregel Scholing 2021. Er is sprake van een noodzaak tot het volgen van scholing als aan alle navolgende vereisten is voldaan:
a. de scholing is arbeidsmarktrelevant én
b. de duur van de scholing overschrijdt niet het daarvoor in artikel 4 gestelde maximum én
c. de uitkeringsgerechtigde is schoolbaar.
Artikel 3 Arbeidsmarktrelevantie
Een scholing is arbeidsmarktrelevant als bedoeld in artikel 2, sub a, als aan één van de navolgende vereisten is voldaan:
a. Er is sprake van een baanintentie of baangarantie. Deze baanintentie of baangarantie blijkt uit een door de werkgever en de uitkeringsgerechtigde ondertekende verklaring of arbeidsovereenkomst. De verklaring houdt in dat de werkgever voornemens is om de uitkeringsgerechtigde na het behalen van het certificaat op diploma een dienstbetrekking aan te bieden. De dienstbetrekking waarop de baanintentie of baangarantie betrekking heeft, start uiterlijk op de eerste dag van de maand direct volgend op de maand waarin de uitkeringsgerechtigde de scholing met een diploma of certificaat heeft afgerond. De omvang van de dienstbetrekking bedraagt minimaal hetzelfde aantal uren per week als de wekelijkse studiebelasting van de scholing en duurt minimaal 6 maanden.
b. De uitkeringsgerechtigde kan na het volgen van de scholing een door UWV vastgesteld kansrijk beroep vervullen.
c. De uitkeringsgerechtigde maakt naar genoegen van UWV inzichtelijk dat hij met een certificaat of diploma van de scholing een reële kans heeft op werk in dienstbetrekking of om als zelfstandig ondernemer in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. De uitkeringsgerechtigde maakt hiervoor inzichtelijk tot welk (zelfstandig) beroep of functie de scholing opleidt. Wil de uitkeringsgerechtigde in een dienstbetrekking gaan werken, dan geeft hij inzicht in de vacatures die hij na het afronden van zijn scholing kan vervullen. Wil de uitkeringsgerechtigde als zelfstandig ondernemer gaan werken dan maakt de uitkeringsgerechtigde inzichtelijk op welke wijze hij na het volgen van de scholing als zelfstandig ondernemer in zijn onderhoud kan voorzien.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 16 augustus 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:4776.
2.Als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet WIA.
3.Zie artikel 30a, zevende lid, van de Wet Suwi.
4.Beleidsregels Scholing UWV 2021, Stcrt. 7 juni 2021, nr. 28009.
5.Artikel 2, onder b, van de Beleidsregels.
6.Artikel 2, onder c, van de Beleidsregels.
7.Artikel 2, onder a, van de Beleidsregels.
8.Kamerstukken II 2004/05, 30 034, nr. 3, blz. 170.
9.Zie de uitspraak van 23 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:147.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559.