ECLI:NL:CRVB:2024:1217
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wajong-uitkering na herhaalde aanvraag zonder nieuwe feiten of veranderde omstandigheden
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een Wajong-uitkering toe te kennen aan appellant, die een herhaalde aanvraag heeft ingediend. Appellant, geboren in 2001, heeft eerder een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend die op 10 juli 2019 werd afgewezen. Hij stelt dat er nieuwe feiten en veranderde omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat het Uwv terugkomt op deze beslissing. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen op het eerdere besluit. De Raad oordeelt dat appellant niet heeft aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken vastgesteld dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering, omdat er geen toegenomen arbeidsongeschiktheid is vastgesteld binnen vijf jaar na zijn achttiende verjaardag. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelt dat het beroep van appellant op een duuraanspraak niet slaagt. De Raad concludeert dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft en dat appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of schade.