ECLI:NL:CRVB:2024:1253

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
23/2082 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding bezwaarkosten hoorzitting en materiële herroeping in bestuursrechtelijke context

In deze zaak gaat het om de vergoeding van bezwaarkosten in het kader van een hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem. Appellant, die sinds 3 juli 2015 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, heeft bezwaar gemaakt tegen inhoudingen op zijn bijstandsuitkering die zichtbaar waren op uitkeringsspecificaties van 27 en 30 mei 2022. Deze inhoudingen waren het gevolg van een onjuiste toepassing van de beslagvrije voet. Het college heeft in het bezwaar aanleiding gezien om de inhoudingen over een langere periode ongedaan te maken en heeft appellant een vergoeding toegekend voor de kosten van het bezwaarschrift. Echter, appellant vorderde ook een vergoeding voor de kosten van het bijwonen van de hoorzitting, wat het college weigerde, omdat de herziening van de uitkeringsspecificaties al bekend was gemaakt voordat de hoorzitting plaatsvond.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellant voldoende procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroepsgronden, omdat de hoogte van de toegekende vergoeding in geschil is. De Raad oordeelt dat het college ten onrechte de kosten voor de hoorzitting niet heeft vergoed, aangezien de onrechtmatige inhouding materieel gezien is herroepen. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit voor zover het de vergoeding van de kosten in bezwaar betreft en kent appellant een vergoeding toe voor de kosten van het bijwonen van de hoorzitting tot een bedrag van € 624,-. Daarnaast veroordeelt de Raad het college in de proceskosten van appellant tot een totaalbedrag van € 3.500,-.

Uitspraak

23/2082 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 2 juni 2023, 23/349 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (college)
Datum uitspraak: 18 juni 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak om inhoudingen op de bijstandsuitkering van appellant. Die inhoudingen waren zichtbaar op uitkeringsspecificaties van 27 mei 2022 en 30 mei 2022. Appellant is daarvan in bezwaar gekomen omdat hem niet duidelijk was waarom de inhoudingen plaatsvonden en omdat de beslagvrije voet niet in acht was genomen. Het college heeft in het bezwaar aanleiding gezien over een langere periode inhoudingen ongedaan te maken omdat een onjuiste beslagvrije voet is gehanteerd. In verband daarmee heeft het college appellant ook een vergoeding toegekend voor het bezwaarschrift. In hoger beroep wil appellant ook een vergoeding krijgen voor de kosten van het bijwonen van de hoorzitting. Omdat daarmee de hoogte van de toegekende vergoeding in geding is, heeft appellant in hoger beroep voldoende procesbelang. Ook krijgt hij alsnog een vergoeding voor de kosten van het bijwonen van de hoorzitting.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J. Sprakel, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 7 mei 2024. Voor appellant is mr. Sprakel verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Malhan.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 3 juli 2015 bijstand op grond van de Participatiewet, laatstelijk naar de norm voor een alleenstaande met een verlaging van 10% wegens het ontbreken van woonlasten.
1.2.
Bij besluit van 19 september 2018 heeft het college de bijstand van appellant ingetrokken over de periode van 9 januari 2018 tot en met 30 april 2018 en kosten van bijstand over die periode teruggevorderd tot een bedrag van € 3.712,45.
1.3.
Op 3 juli 2022 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen door hem ontvangen uitkeringsspecificaties van 27 mei 2022 en 30 mei 2022. Op de specificatie van 27 mei 2022, die betrekking heeft op de uitbetaling van bijstand over de maand mei 2022, is te zien dat op de bijstand de volgende bedragen zijn ingehouden:
- € 152,20, onder vermelding van ‘Bronheffing’;
- € 149,93, onder vermelding van ‘Aflossing vordering’;
- € 8,25, onder vermelding van ‘Overige reservering’.
Op de specificatie van 30 mei 2022, die betrekking heeft op de uitbetaling van vakantiegeld, is te zien dat een bedrag van € 441,36 is ingehouden op het vakantiegeld, onder vermelding van ‘Aflossing vordering’.
1.4.
Het college heeft naar aanleiding van het tegen de uitkeringsspecificaties gemaakte bezwaar de gemachtigde van appellant op 25 juli 2022 een inhoudelijke reactie van de vakafdeling toegezonden, gericht aan de adviescommissie voor bezwaarschriften, alsmede enkele stukken die betrekking hebben op de inhoudingen. In de inhoudelijke reactie wordt gereageerd op de bezwaren van appellant en wordt toegelicht waarom de inhoudingen hebben plaatsgevonden. Ook wordt in de reactie vastgesteld dat sinds 1 oktober 2021 per ongeluk de verkeerde beslagvrije voet is toegepast (47,5% in plaats van 95%). Gelet daarop zal de over de periode van 1 oktober 2021 tot en met 30 juni 2022 te veel ingehouden bijstand van € 149,93 per maand aan appellant worden uitbetaald. Het college heeft appellant in de brief gevraagd of hij zijn bezwaar handhaaft en zo ja, of hij een hoorzitting wenst.
1.5.
Gemachtigde heeft het college met een e-mailbericht van 26 juli 2022 laten weten dat de bezwaren in stand blijven en verzocht contact op te nemen voor het plannen van een hoorzitting. Op 3 augustus 2022 heeft het college € 1.338,75 aan te veel ingehouden bijstand betaald op de rekening van appellant. Op 1 september 2022 heeft de adviescommissie belast met de behandeling van bezwaarschriften een hoorzitting gehouden.
1.6.1.
Met een besluit van 21 november 2022 (bestreden besluit) heeft het college op het bezwaar van appellant beslist. Het college heeft het bezwaar tegen de specificatie van 27 mei 2022 niet-ontvankelijk verklaard wat betreft de inhoudingen van € 149,93 (Aflossing vordering) en van € 8,25 (Overige reservering). Het college legt hieraan ten grondslag dat deze inhoudingen niet zijn gericht op rechtsgevolg en in zoverre geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het college heeft het bezwaar wat betreft de inhouding van € 152,20 (Bronheffing) ongegrond verklaard. Het college heeft toegelicht dat de bronheffing betrekking heeft op een bestuurlijke premie van het CAK. Het CAK heeft het college verplicht de zorgpremie ter hoogte van € 152,20 in te houden op de bijstand.
1.6.2.
Het college heeft het bezwaar tegen de specificatie van 30 mei 2022 niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan ligt ten grondslag dat de inhouding van € 441,36 (Aflossing vordering) de aflossing van een schuld betreft die is vastgesteld bij het in 1.2 genoemde besluit van 19 september 2018. In dat besluit is meegedeeld dat het gereserveerde vakantiegeld zal worden ingehouden ter aflossing van de ontstane vordering. De inhouding is in zoverre een herhaling die niet is gericht op een rechtsgevolg en daarmee geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
1.6.3.
Het college heeft in het bestreden besluit de kosten voor het indienen van het bezwaarschrift vergoed. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat er weliswaar geen sprake is van een herroeping van de bestreden specificaties, maar het bezwaar wel aanleiding is geweest om de berekeningsspecificaties over de maanden oktober 2021 tot en met juni 2022 te herzien. Omdat de herziening met de toezending van de reactie van de vakafdeling bekend is gemaakt vóórdat de hoorzitting is gepland en heeft plaatsgevonden, ziet het college geen aanleiding de kosten voor de hoorzitting te vergoeden.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. In de kern komt het hoger beroep erop neer dat appellant ook de kosten voor de hoorzitting vergoed wil krijgen. Hij stelt daartoe dat de hoorzitting heeft plaatsgevonden en dat alles daar aan de orde is geweest. Ook heeft hij aangevoerd dat de toelichting op de inhouding op de uitkeringsspecificaties zo summier is dat de inhoudingen in het geheel niet gemotiveerd zijn. Dat betreft een fundamenteel gebrek. Het bezwaar is daarom hoe dan ook ontvankelijk. Het college kan het fundamentele gebrek alleen herstellen door het besluit waarop het bezwaar ziet te herroepen en een nieuw primair besluit te nemen. Dit moet gepaard gaan met een kostenveroordeling.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit, dat is genomen na het bezwaar tegen de op de salarisspecificaties zichtbare inhoudingen, in stand heeft gelaten. De Raad doet dat aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Voordat de Raad aan de beoordeling van die beroepsgronden toekomt, ligt eerst de vraag voor of appellant voldoende procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroepsgronden. Het college heeft in dit verband aangevoerd dat het in deze zaak alleen nog gaat om de kostenvergoeding in bezwaar en dat appellant gelet op de uitspraak van de Raad van 2 april 2024 [1] geen procesbelang heeft. De Raad is van oordeel dat appellant voldoende procesbelang heeft en overweegt daartoe het volgende.
4.2.
In de uitspraak van 2 april 2024 heeft de Raad geoordeeld dat in situaties waarin het betrokken bestuursorgaan zijn besluit heeft gehandhaafd en tegemoetkoming zoals genoemd in artikel 8:75a van de Awb dus niet aan de orde is, het enkele niet toekennen van een vergoeding van bezwaarkosten niet langer een zelfstandig procesbelang oplevert. Zoals uit rechtsoverweging 4.8 van die uitspraak volgt, is er echter aanleiding hierop een uitzondering te maken. Procesbelang moet nog steeds aanwezig worden geacht als het betrokken bestuursorgaan zijn besluit in bezwaar heeft herroepen zonder daarbij een vergoeding van bezwaarkosten toe te kennen terwijl daar wel om was gevraagd, of als de hoogte van een toegekende vergoeding van bezwaarkosten in geschil is. De rechterlijke beoordeling blijft dan in beginsel beperkt tot de gegeven beslissing over de bezwaarkosten als zodanig. De Raad stelt vast dat het college in deze zaak aan appellant een vergoeding van de bezwaarkosten heeft toegekend en dat de hoogte van die vergoeding in geschil is. Dit betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat appellant in dit geval een zelfstandig procesbelang heeft. Over de hoogte van die bezwaarkosten overweegt de Raad als volgt.
4.3.
Het college heeft geen aanleiding gezien om de kosten voor de hoorzitting te vergoeden omdat de herziening van de uitkeringsspecificaties over de periode over de maanden oktober 2021 tot en met juni 2022 met de toezending van de reactie van de vakafdeling al bekend was gemaakt voordat de hoorzitting werd gepland. Het college gaat er daarmee aan voorbij dat de inhoudelijke reactie door de vakafdeling op de bezwaren van appellant geen besluit is. De inhoudingen die in strijd met de beslagvrije voet hebben plaatsgevonden, waaronder die van de in deze zaak aan de orde zijnde inhouding in mei 2022, zijn daarmee niet herroepen. Ook de bezwaarfase is met het toezenden van de reactie van de vakafdeling niet tot een einde gekomen. Het college heeft gemachtigde gevraagd of de bezwaren naar aanleiding van de reactie van de vakafdeling blijven gehandhaafd en of appellant een hoorzitting wil. Gemachtigde heeft daarop gereageerd dat de bezwaren in stand blijven en verzocht een hoorzitting te plannen. De beslagvrije voet is tijdens de hoorzitting die daarop is gevolgd, al is het summier, ook aan de orde geweest. Nu het college als gevolg van het bezwaar de onrechtmatige inhouding op de uitkeringsspecificatie van 27 mei 2019 materieel gezien heeft herroepen en daarin aanleiding heeft gezien kosten in bezwaar te vergoeden, had het college ook de kosten voor het bijwonen van de daarop volgende hoorzitting moeten vergoeden.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover het de vergoeding van de kosten in bezwaar betreft. Het bestreden besluit zal worden vernietigd voor zover in strijd is met artikel 7:15 van de Awb geen vergoeding is toegekend voor de kosten van het bijwonen van de hoorzitting. De Raad zal zelf in de zaak voorzien en daarvoor alsnog een punt toekennen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd voor zover het de vergoeding van de kosten in bezwaar betreft. Het beroep is in zoverre gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd voor zover daarin geen vergoeding is toegekend voor de kosten van het bijwonen van de hoorzitting. De Raad zal een punt toekennen voor de hoorzitting, zijnde € 624,-.
6. Tevens ziet de Raad aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.750,- in beroep en op € 1.750,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 3.500,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het de vergoeding van de kosten in bezwaar betreft;
  • verklaart het beroep in zoverre gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin geen vergoeding is toegekend voor de kosten van het bijwonen van de hoorzitting;
  • kent appellant een vergoeding toe voor de in bezwaar gemaakte kosten voor het bijwonen van de hoorzitting tot een bedrag van € 624,- en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.500,-;
  • bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 186,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van S.A.S. Timp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2024.
(getekend) P.W. van Straalen
De griffier is verhinderd te ondertekenen