In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een verkorte wachttijd voor een WIA-uitkering door het Uwv. De werknemer, in dienst van appellante, had zich op 4 juli 2018 ziekgemeld na een herseninfarct. Op 26 mei 2019 diende hij een aanvraag in voor een WIA-uitkering met verkorte wachttijd, maar deze werd door het Uwv afgewezen omdat er nog kans op herstel was. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak behandeld, waarbij een deskundige is ingeschakeld. Deze deskundige concludeerde dat de werknemer op 5 augustus 2019 in een stabiele situatie verkeerde, waarin er geen mogelijkheden waren om in arbeid te functioneren en er ook geen kans op herstel was. De Raad volgde het oordeel van de deskundige en oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het bestreden besluit in stand had gelaten. De Raad heeft het besluit van het Uwv herroepen en bepaald dat de werknemer met ingang van 5 augustus 2019 recht heeft op een IVA-uitkering. Daarnaast werd de Staat veroordeeld tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, vastgesteld op € 1.000,-. De proceskosten van appellante werden ook vergoed, tot een totaalbedrag van € 5.670,07.