ECLI:NL:CRVB:2024:1378

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
23/3133 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verhoging van de IVA-uitkering wegens hulpbehoevendheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellant, die sinds 2017 in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering en later voor een IVA-uitkering, verzocht om een verhoging van zijn uitkering tot 85% vanwege vermeende hulpbehoevendheid. De Raad oordeelde dat appellant niet voldeed aan de cumulatieve criteria voor verhoging van de uitkering zoals vastgelegd in de Beleidsregel verhoging uitkering bij hulpbehoevendheid. De verzekeringsarts van het Uwv had vastgesteld dat appellant slechts af en toe hulp nodig had bij enkele levensverrichtingen, maar niet in de mate die vereist is voor de gevraagde verhoging. De rechtbank had eerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat er geen medische noodzaak was voor geregelde oppassing of verzorging, en dat de argumenten van appellant in hoger beroep niet voldoende waren onderbouwd om tot een ander oordeel te komen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/3133 WIA
Datum uitspraak: 10 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 oktober 2023, 22/4716 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. van de Griek, advocaat, hoger beroep ingesteld en aanvullende gronden van het hoger beroep ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is door het Uwv per 28 augustus 2017 in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet WIA, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 12 april 2019 heeft het Uwv appellant per 6 maart 2019 in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA.
1.2.
Appellant heeft op 24 september 2020 bij het Uwv gemeld dat zijn medische situatie verder is verslechterd en dat hij (nog) meer hulp en ondersteuning nodig heeft. Daarom heeft appellant verzocht om een verhoging van zijn recht op uitkering. Op 21 oktober 2021 heeft appellant op verzoek van het Uwv een vragenlijst beantwoord om zich voor te bereiden op zijn herbeoordeling in het kader van de Wet WIA. Op 30 december 2021 heeft appellant de "Vragenlijst toetsing recht op toeslag in verband met hulpbehoevendheid" ingevuld. Naar aanleiding van voornoemde melding heeft de verzekeringsarts van het Uwv appellant telefonisch gesproken en op 2 februari 2022 een rapport opgesteld. Deze arts heeft als volgt gerapporteerd: “Klant krijgt hulp bij enkele levensverrichtingen zoals douchen en aankleden, maar dat is maar enkele dagen per week als hij veel pijn in de armen heeft en het is de vraag of 2x douchen per dag essentieel is. Klant is als zijn vrouw werkt alleen thuis en dan redt hij zich min of meer zelf. Er is dus alleen sprake van hulp bij sommige levensverrichtingen, maar dan vaak maar enkele dagen per week, er is geen sprake van geregelde handreikingen. Er is hiermee geen sprake van hulpbehoevendheid in de zin van de WIA”. Het Uwv heeft daarop bij besluit van 18 februari 2022 geweigerd de WIA-uitkering van appellant te verhogen op basis van hulpbehoevendheid.
1.3.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Naar aanleiding daarvan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier bestudeerd en in het rapport van 12 september 2022 geconcludeerd appellant niet voldoet aan de criteria die gelden om in aanmerking te komen voor ophoging van de uitkering tot 85% (of meer) wegens hulpbehoevendheid. Volgens hem dat kan worden aangesloten bij het primaire oordeel. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 12 september 2022 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 februari 2022 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht aansluiting gezocht bij de criteria inzake de verhoging van de uitkering tot 85%, zoals vermeld in artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregel, te weten “de verzekerde die hulp nodig heeft bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en voor wie geregelde handreikingen door derden noodzakelijk zijn”. De beroepsgrond van appellant dat niet het juiste criterium is gehanteerd, slaagt daarom volgens de rechtbank niet. De rechtbank heeft daarnaast geoordeeld dat bij appellant geen sprake is van een noodzaak tot geregelde oppassing. Onder geregelde oppassing wordt volgens het door het Uwv gevoerde beleid verstaan dat op medische gronden door de dag heen aanwijzingen van derden nodig zijn en dat appellant het daarna weer enige tijd zonder aanwijzingen kan stellen. In hun rapporten hebben de verzekeringsartsen van het Uwv volgens de rechtbank voldoende adequaat gemotiveerd dat appellant niet dagelijks hulp nodig heeft in de vorm van geregelde handreikingen. Verder blijkt volgens de rechtbank uit de medische stukken evenmin van een medische noodzaak tot geregelde verzorging. Volgens de verzekeringsartsen is hooguit af en toe hulp nodig bij essentiële dagelijks terugkerende levensverrichtingen. De handelingen waarbij appellant belemmeringen ervaart, zijn volgens de rechtbank zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien, niet van zodanig gewicht dat voldaan wordt aan het criterium dagelijkse en essentiële levensverrichtingen. De grond van appellant dat het Uwv de hulpbehoevendheid niet juist heeft beoordeeld slaagt daarom volgens de rechtbank niet.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep de gronden van beroep herhaald. Appellant houdt staande dat de mate waarin hij hulpbehoevend is, is onderschat. Hij heeft niet enkele dagen per maand, maar meerdere dagen per week hulp nodig. Daarbij houdt zijn partner 10 uur per week toezicht. Dit omdat appellant in paniek raakt als hij lang alleen is en zij vanwege zijn vergeetachtigheid erop moet toezien dat hij zijn medicatie neemt. Er is dus ook sprake van toezicht (handreikingen) meerdere dagen en uren per week. Ook is voor langere tijd, waarschijnlijk permanent, sprake van deze hulpbehoevendheid. Appellant had daarom in aanmerking gebracht moeten worden voor een verhoging van 85%.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit van 12 september 2022 in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.1.
Voor de relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar overweging 6 van de aangevallen uitspraak.
4.2.2.
Volgens vaste jurisprudentie van de Raad kan de Beleidsregel verhoging uitkering bij hulpbehoevendheid (hierna: de Beleidsregel) de rechterlijke toetsing doorstaan. [1] Om in aanmerking te komen voor een verhoging van de WIA-uitkering moet altijd sprake zijn
van zowel geregelde oppassing als geregelde verzorging. Het gaat dus om twee cumulatieve criteria. Onder geregelde verzorging wordt verstaan hulp bij alle of nagenoeg alle essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen (beperkte uitleg) of bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen (ruime uitleg). Onder geregelde oppassing wordt verstaan de noodzaak van min of meer continue oppassing (beperkte uitleg) of de situatie dat kan worden volstaan met geregelde handreikingen door derden (ruime uitleg). Verhoging tot 85% van de grondslag op basis van artikel 3 van de Beleidsregel is aan de orde, indien voor beide begrippen wordt voldaan aan de ruime uitleg. Uit de Beleidsregel volgt dat het bij de behoefte aan geregelde oppassing en verzorging gaat om hulp bij essentiële dagelijks terugkerende levensverrichtingen, zoals onder meer wassen, aan- en uitkleden en de toiletgang. Huishoudelijke taken als boodschappen doen, eten koken, (af)wassen, strijken en schoonmaken behoren niet tot de bedoelde levensverrichtingen.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die hij bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.4.1.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het juiste criterium heeft gehanteerd. De overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd, worden volledig onderschreven.
4.4.2.
De gronden van appellant in hoger beroep leiden niet tot een ander oordeel. Voor een verhoging tot 85% geldt op grond van artikel 3, eerste lid van de Beleidsregel dat hulp nodig is bij sommige essentiële,
dagelijksterugkerende levensverrichtingen en geregelde handreikingen door derden.
4.5.1.
De rechtbank heeft voorts in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende overtuigend heeft gemotiveerd dat bij appellant geen sprake is van een noodzaak tot geregelde oppassing en ook niet dat sprake is van dagelijkse en essentiële levensverrichtingen die leiden tot de hulpbehoevendheid die vereist is voor een verhoging van zijn IVA-uitkering tot 85% van de grondslag. De overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd, worden volledig onderschreven.
4.5.2.
Appellant heeft ten aanzien van de mate van hulp in hoger beroep enkel herhaald wat hij in beroep (en bezwaar) al heeft aangevoerd. Die gronden zijn door de rechtbank al uitvoerig besproken. Appellant heeft in hoger beroep niet onderbouwd waarom het oordeel van de rechtbank onjuist is. Niet is gebleken uit medische stukken dat appellant meer hulpbehoevend is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is vastgesteld. De verwijzing van appellant naar het Vragenformulier toetsing toeslag in verband met hulpbehoevendheid leidt niet tot de conclusie dat hij meerdere dagen per week hulp nodig heeft. Op dat formulier heeft appellant ingevuld dat de hulp ’s nachts eens per maand is en dat de hulp bij aankleden en douchen twee tot drie keer per week is. Bij de verzekeringsarts heeft hij aanvullend verklaard dat hij het verder zelf af kan. De injectie/laser bij het oog, waarna hij niks meer zelf kan, vindt eens per maand plaats. Tot slot heeft appellant niet onderbouwd dat zijn vrouw hem 10 uur per week onder toezicht houdt, omdat er anders sprake is van paniek. De medische noodzaak hiervoor is door appellant ook niet onderbouwd. De grond van appellant slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van het Uwv om de IVA-uitkering van appellant te verhogen tot 85% van de voor hem geldende grondslag in stand blijft.
6. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2024.
(getekend) J.D. Streefkerk
(getekend) A.M. Korver

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 22 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9525.