ECLI:NL:CRVB:2024:1436

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
23/1659 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van extreem laag waterverbruik en hoofdverblijf

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Groningen. De zaak betreft de intrekking van bijstand per 1 januari 2021 en de terugvordering van kosten van bijstand en energietoeslag over de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 augustus 2022. Het college had de bijstand ingetrokken op basis van de vaststelling dat appellante niet langer haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres, wat werd onderbouwd door een extreem laag waterverbruik van slechts 2 m³ in 2021 en 1 m³ in de periode tot het huisbezoek op 1 september 2022. Dit waterverbruik werd als zodanig laag beschouwd dat het rechtvaardigde om aan te nemen dat de woning niet bewoond werd, en dat appellante haar hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had.

Appellante heeft in de procedure aangevoerd dat zij wel degelijk haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres had, maar heeft geen overtuigende feiten of omstandigheden gepresenteerd die de vooronderstelling van het college weerlegden. Ze heeft weliswaar aangegeven overlast te ervaren van haar buurman en dat zij om die reden vaak van huis is, maar dit was niet voldoende om de vooronderstelling te weerleggen. De Raad heeft geoordeeld dat het college terecht de intrekking van de bijstand en de terugvordering heeft gehandhaafd, en dat appellante niet in staat is geweest om aan te tonen dat zij haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. De uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 april 2023, die de intrekking en terugvordering in stand hield, werd door de Raad bevestigd. Het hoger beroep van appellante is dan ook afgewezen.

Uitspraak

23.1659 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 april 2023, 22/4457 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
Datum uitspraak: 9 juli 2024
Zitting heeft: P.W. van Straalen, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: N. Benhaddou
Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. P.T. Huisman, als waarnemer van mr. P.T. van Dalen, advocaat.
Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door I.M. Van Dijk-Abeln.

BESLISSING

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak. Daartoe is het volgende van belang.
Het gaat in deze zaak om een intrekking van bijstand per 1 januari 2021 en een terugvordering van kosten van bijstand en energietoeslag over de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 augustus 2022. Het college heeft de bijstand ingetrokken met een besluit van 29 september 2022 en heeft dat besluit na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 11 november 2022. De rechtbank heeft de intrekking en de terugvordering in stand gelaten.
Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellante per 1 januari 2021 niet langer haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Het college heeft daaraan onder meer ten grondslag gelegd dat appellante een extreem laag waterverbruik had. Zij heeft in 2021 in totaal 2 m³ water verbruikt en in de periode 1 januari 2022 tot het huisbezoek op 1 september 2022 heeft zij 1 m³ water verbruikt.
Een waterverbruik van maximaal 7 m³ per jaar per huishouden – ongeacht het aantal personen van dit huishouden – is extreem laag. Een extreem laag waterverbruik rechtvaardigt de vooronderstelling dat de woning niet wordt bewoond en dat dus de betrokkene niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Het is dan aan de betrokkene om die vooronderstelling te weerleggen. Dit volgt uit vaste rechtspraak. Zie de uitspraak van 3 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1986. Anders dan appellante aanvoert, kon het college daarbij voor de ingangsdatum aansluiting zoeken bij het begin van de periode waarover sprake is van een extreem laag waterverbruik.
Appellant stelt dat zij haar hoofdverblijf in de te beoordelen periode wel had op het uitkeringsadres, maar zij heeft geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die de genoemde vooronderstelling weerleggen. Appellante heeft benadrukt dat zij heel veel overlast ervaart van haar buurman die haar probeert weg te krijgen. Ook heeft zij aangevoerd dat zij om die reden vaak van huis is. Appellante heeft hiermee geen feiten en omstandigheden genoemd die de vooronderstelling weerleggen dat zij haar hoofdverblijf niet had op het opgegeven adres. Dat is ook niet het geval voor zover zij wijst op de vele pintransacties in [woonplaats]. Het gaat er in deze zaak immers niet om of appellante in [woonplaats] woonde, maar of zij haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Voor zover appellante met de verwijzing naar de overlast een verklaring geeft waarom zij feitelijk haar hoofdverblijf niet langer had op het uitkeringsadres, is dit niet van belang. Vergelijk de uitspraak van 10 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2084.
Aannemelijk is gelet hierop dat appellante niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Zij heeft daarvan geen melding gemaakt. Appellante wijst in dit verband weliswaar op de gesprekken die zij heeft gehad met een consulent van het Project Kansen in Kaart van de gemeente, maar daargelaten of een melding aan deze consulent kan worden gezien als melding aan het college, heeft te gelden dat uit de gespreksverslagen van de consulent niet meer blijkt dan dat appellante op het uitkeringsadres overlast ervaart en de wens heeft om te verhuizen. Appellante stelt wel dat zij heeft gezegd dat zij ook wel elders verbleef, maar dit blijkt niet uit de stukken.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. Voor een kostenveroordeling is dan geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) N. Benhaddou (getekend) P.W. van Straalen