ECLI:NL:CRVB:2024:1436
Centrale Raad van Beroep
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van extreem laag waterverbruik en hoofdverblijf
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Groningen. De zaak betreft de intrekking van bijstand per 1 januari 2021 en de terugvordering van kosten van bijstand en energietoeslag over de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 augustus 2022. Het college had de bijstand ingetrokken op basis van de vaststelling dat appellante niet langer haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres, wat werd onderbouwd door een extreem laag waterverbruik van slechts 2 m³ in 2021 en 1 m³ in de periode tot het huisbezoek op 1 september 2022. Dit waterverbruik werd als zodanig laag beschouwd dat het rechtvaardigde om aan te nemen dat de woning niet bewoond werd, en dat appellante haar hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had.
Appellante heeft in de procedure aangevoerd dat zij wel degelijk haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres had, maar heeft geen overtuigende feiten of omstandigheden gepresenteerd die de vooronderstelling van het college weerlegden. Ze heeft weliswaar aangegeven overlast te ervaren van haar buurman en dat zij om die reden vaak van huis is, maar dit was niet voldoende om de vooronderstelling te weerleggen. De Raad heeft geoordeeld dat het college terecht de intrekking van de bijstand en de terugvordering heeft gehandhaafd, en dat appellante niet in staat is geweest om aan te tonen dat zij haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. De uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 april 2023, die de intrekking en terugvordering in stand hield, werd door de Raad bevestigd. Het hoger beroep van appellante is dan ook afgewezen.