ECLI:NL:CRVB:2024:1451

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
23/1260 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en jonggehandicaptenstatus

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht had besloten om de Wajong-aanvraag van appellante af te wijzen, omdat zij op haar achttiende verjaardag en in de vijf jaar daarna niet voldeed aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering. Appellante, geboren op [geboortedatum] 1987, stelde dat zij als gevolg van het Ehlers-Danlos syndroom geen arbeidsvermogen had en dat dit tot op heden het geval is. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder haar stelling dat zij veelvuldig verzuimd heeft tijdens haar school- en werkperiode, beoordeeld. De Raad concludeerde dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zij niet over arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat appellante op haar achttiende verjaardag en in de vijf jaar daarna over arbeidsvermogen beschikte. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand konden blijven. Appellante kreeg geen schadevergoeding en ook geen vergoeding voor proceskosten.

Uitspraak

23/1260 WAJONG
Datum uitspraak: 16 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
24 maart 2023, 21/6243 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op [geboortedatum] 2005 (de dag dat zij achttien jaar is geworden) en in de vijf jaar erna tot [geboortedatum] 2010 duurzaam niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geweigerd heeft appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. V.Y. Jokhan, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht om vergoeding van de wettelijke rente. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 april 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Jokhan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C.M. Beijen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1987, heeft met een door het Uwv op 10 oktober 2019 ontvangen formulier ‘Aanvraag beoordeling arbeidsvermogen’ voor het eerst een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Deze aanvraag is bij besluit van 5 december 2019 afgewezen omdat appellante op dat moment geen arbeidsvermogen had, maar deze situatie niet duurzaam werd geacht.
1.2.
Met een door het Uwv op 11 november 2020 ontvangen formulier heeft appellante opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd. Daarbij is vermeld dat bij haar sprake is van het Ehlers-Danlos syndroom (hypermobiliteitstype), dysautonomie; neurocardiogene syncope, neuropathie, zenuwbeknellingen, gewrichtspijn, artrose, costochondritis, astma, fibromyalgie en het prikkelbare-darm-syndroom. Bij de aanvraag is medische informatie gevoegd van behandelaars van appellante. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 17 februari 2021 heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen omdat zij arbeidsvermogen heeft.
1.3.
Bij besluit van 13 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 17 februari 2021 ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellante op 10 oktober 2019, de datum van de eerste Wajong-aanvraag, vier uur per dag belastbaar was en in staat was één uur aaneengesloten te werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanwijzingen gevonden dat appellante niet tot het begrijpen of uitvoeren van instructies in staat is of niet tot het adequaat maken en nakomen van afspraken in staat is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is tot de conclusie gekomen dat appellante op het moment van de aanvraag van 10 oktober 2019 over basale werknemersvaardigheden beschikte en de taak ‘bemannen balie’ kon verrichten.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank heeft proceskosten en griffierecht toegekend en een verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het besteden besluit niet deugdelijk gemotiveerd is omdat het Uwv aan de afwijzing van de Wajong-aanvraag van
11 november 2020 ten grondslag heeft gelegd dat appellante per 10 oktober 2019 (de datum van de eerste Wajong-aanvraag) over arbeidsvermogen beschikt. Deze vaststelling strookt niet met de inhoud van het besluit van 5 december 2019. De rechtbank heeft overwogen dat de inhoud van het bestreden besluit ook niet strookt met het ter zitting van de rechtbank naar voren gebrachte standpunt van het Uwv dat ook is beoordeeld of appellante op haar achttiende verjaardag en de vijf jaren erna over arbeidsvermogen beschikte. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat hiervan sprake was. De rechtbank heeft daarop beoordeeld of het ter zitting naar voren gebrachte standpunt van het Uwv aanleiding geeft om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank toereikend onderbouwd dat appellante op haar achttiende verjaardag over arbeidsvermogen beschikte. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen dat bij appellante op haar achttiende verjaardag sprake was van het Ehlers-Danlos syndroom, maar dat betekent niet dat – zoals door appellante gesteld – daarom geen sprake was van arbeidsvermogen. Over 2005 is geen medische informatie bekend waaruit blijkt van een verminderd functioneren. Volgens de rechtbank komt het (in verband met haar laattijdige aanvraag) voor rekening en risico van appellante dat zij met het verstrijken van de tijd niet meer kan onderbouwen dat zij toen geen arbeidsvermogen had. De rechtbank heeft bij haar oordeel betrokken dat appellante tot 2004 op school heeft gezeten en vanaf 2015 (lees: 2005) gewerkt heeft. Over de vraag of bij appellante in de periode van [geboortedatum] 2005 tot [geboortedatum] 2010 sprake is van arbeidsvermogen, heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep gerapporteerd heeft dat in die periode geen sprake is van dusdanig toegenomen beperkingen dat appellante alsnog duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. De rechtbank het Uwv in dit standpunt gevolgd. Appellante heeft tot haar 22 jaar gewerkt, waaruit blijkt dat bij appellante sprake was van arbeidsvermogen. De stelling van appellante dat er toen sprake is geweest van veelvuldig verzuim (zonder dat dit geleid heeft tot uitkeringen op grond van de Ziektewet (ZW)) volgt de rechtbank niet, omdat appellante deze stelling niet met stukken heeft onderbouwd. De rechtbank heeft overwogen dat uit het onderzoek van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep naar het gestelde verzuim ook niet is gebleken van veelvuldig ziekteverzuim. Appellante is in 2009 gestopt met werken, maar over de reden daarvan zijn geen medische stukken bekend. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de informatie van de huisarts uit 2009, waarin beschreven staat dat appellante tintelingen in haar vingers heeft en pijn, niet geconcludeerd worden dat appellante hierdoor op dat moment geen arbeidsvermogen had. Er zijn geen medische stukken over de ernst van deze klachten. Pas in 2012 is er aanleiding gezien om appellante hiervoor operatief te behandelen. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat appellante zowel op haar achttiende verjaardag als vijf jaar daarna een uur aaneengesloten kon werken en vier uur per dag belastbaar was. Ook beschikte appellante toen over basale werknemersvaardigheden. Niet gebleken is dat zij niet in staat was tot het begrijpen en uitvoeren van instructies en het maken en nakomen van afspraken. De rechtbank heeft verder overwogen dat appellante in staat was een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie, te weten de taak ‘bemannen balie’ (2401).
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Appellante heeft aangevoerd dat zij als gevolg van het Ehlers-Danlos-Syndroom op haar achttiende verjaardag geen arbeidsvermogen had en dat dit tot op heden het geval is. Appellante heeft tijdens haar schoolperiode en werkzame periode veel verzuimd en zij was op haar achttiende verjaardag en gedurende de periode van [geboortedatum] 2005 en [geboortedatum] 2010 niet vier uur per dag belastbaar of in staat om een taak te verrichten. Zij beschikte ook niet over basale werknemersvaardigheden. Appellante heeft de Raad verzocht een onafhankelijke deskundige te benoemen. Appellante heeft als gevolg van haar ziekte zodanig veel verzuimd van haar werk dat zij zich afvraagt of het haalbaar is dat een werkgever met haar aan de slag gaat. Appellante heeft verwezen naar een uitspraak van de Raad van 12 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2050. Zij heeft tot slot verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten. Dat doet de Raad aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.3.
In geschil is of de rechtbank terecht het Uwv heeft gevolgd in het standpunt dat appellante op haar achttiende verjaardag en in de periode van vijf jaar daarna beschikte over arbeidsvermogen. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of appellante vier uur per dag belastbaar was, over basale werknemersvaardigheden beschikte en de taak ‘bemannen balie’ kon verrichten.
4.4.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die zij bij de rechtbank naar voren bracht. In de kern betoogt appellante dat, gelet op haar aandoening Ehlers-Danlos syndroom en het veelvuldig verzuim tijdens haar schoolperiode en haar werkzame periode van 24 oktober 2005 tot 8 februari 2009, moet worden aangenomen dat zij niet over arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank heeft de gronden van appellante afdoende besproken. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank. Appellante heeft geen medische stukken ingebracht waaruit kan worden afgeleid dat zij niet vier uur per dag belastbaar is. De Raad overweegt in dit verband dat het een laattijdige aanvraag betreft en dat eventuele onduidelijkheid over haar functioneren of medische situatie in het verleden voor rekening en risico van appellante komt. Uit het rapport van 8 oktober 2021 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkt dat het gestelde verzuim van minimaal 50% voor deze arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aanleiding is geweest om te onderzoeken of sprake is geweest van daadwerkelijk representatieve dienstverbanden. Hij heeft uit het systeem Winter (raadpleging polisadministratie) afgeleid dat het Uwv in de periode van 24 oktober 2005 tot 8 februari 2009 over slechts twee
SV-dagen een uitkering op grond van de ZW heeft betaald en dat in geen van de door de werkgever opgegeven loonperiodes sprake is geweest van ziekte. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft argumenten gezien om de omvang van de aangegeven dienstverbanden bij groenteverwerkingsbedrijf Vezet, als productiemedewerker, en
Albert Heijn, als kassamedewerker, aan te passen. In het rapport worden dienstverbanden benoemd in een urenomvang van gemiddeld 24 uur per week, 40 uur per week en
30 tot 35 uur per week. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de uit de polisadministratie blijkende dienstverbanden en de duur van een toegekende ZW-uitkering voor twee dagen geen steun bieden voor het standpunt van appellante dat er sprake is geweest van veelvuldig ziekteverzuim. De Raad heeft geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van deze gegevens. Appellante heeft niet aangetoond dat de gegevens uit de
polis-administratie niet kloppen. Nu appellante haar standpunt dat in de betreffende periode sprake is geweest van veelvuldig ziekteverzuim niet heeft weten te onderbouwen kan haar in dat verband gedane beroep op de uitspraak van de Raad van 12 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2050, niet slagen. Appellante heeft verder niet aangetoond dat zij in de hier van belang zijnde periode niet over basale werknemersvaardigheden beschikte of de taak ‘bemannen balie’ niet kon verrichten. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. De Raad ziet geen reden om een deskundige te benoemen, omdat de daarvoor noodzakelijke twijfel ontbreekt.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat de rechtbank terecht geoordeeld heeft dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten kunnen worden omdat niet gebleken is dat appellante op haar achttiende verjaardag en in de vijf jaar erna voldeed aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering. Appellante is om die reden niet als jonggehandicapte aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Er is geen grond voor toekenning van de gevraagde schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
6. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten. Ook krijgt appellante het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) S. Pouw