ECLI:NL:CRVB:2024:1485

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
18/5074 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing Uwv met verzoek om proceskostenvergoeding en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft het Uwv op 21 april 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Appellant heeft vervolgens het hoger beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van het Uwv in de proceskosten en om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de redelijke termijn met één jaar en negen maanden is overschreden in de rechterlijke fase. De Raad heeft het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.672,78. Daarnaast is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van € 2.000,- aan appellant als schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn. De Raad heeft ook de kosten van het verzoek om schadevergoeding begroot op € 437,50 en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 172,-. De uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, en is openbaar uitgesproken op 17 juli 2024.

Uitspraak

18/5074 WIA
Datum uitspraak: 17 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 augustus 2018, 17/7684 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. V.M.C. Verhaegen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft verzekeringsarts K.C. Rammeloo als onafhankelijke deskundige benoemd. Rammeloo heeft in samenwerking met neuroloog A. Verrips en klinisch neuropsycholoog B. Appels gerapporteerd op 18 februari 2022.
Partijen hebben gereageerd op het rapport van de deskundigen. Op 15 september 2022 en 1 februari 2023 heeft Rammeloo nader gerapporteerd.
Het Uwv heeft op 21 april 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Appellant heeft het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de in hoger beroep gemaakte proceskosten. Tevens heeft appellant verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Raad de Staat als partij aangemerkt.
Het Uwv heeft gereageerd op het verzoek om proceskostenvergoeding. Het Uwv heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Proceskosten
In artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb is bepaald dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 21 april 2023 aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden, in gevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.312,50,- voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift en 0,5 punt voor de reactie op het rapport van de deskundigen, met een waarde van € 875,- per punt). Ook de nota’s voor het opvragen van medische informatie van € 238,37 en € 121,91 komen voor vergoeding in aanmerking. In totaal bedraagt de proceskostenvergoeding € 1.672,78.
Voor zover appellant ook verzoekt om vergoeding van de eigen bijdrage voor de verleende toevoeging van rechtsbijstand, wijst de Raad dit verzoek af. In de bijlage van het Bpb is namelijk een limitatieve opsomming gegeven van de proceshandelingen waarvoor een forfaitaire vergoeding kan worden toegewezen. In vergoeding van de te betalen eigen bijdragen is daarbij niet voorzien.
Schadevergoeding
Voor het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM geldt het volgende.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd (zie de uitspraak van de Raad van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. Verder heeft de Raad in die uitspraak overwogen dat in beginsel een vergoeding van immateriële schade gepast is van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
Als de intrekking van het hoger beroep plaatsvindt na een tegemoetkomend besluit dan eindigt de redelijke termijn op het moment waarop het tegemoetkomend besluit is bekendgemaakt (zie de uitspraak van 11 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:91).
Het tegemoetkomend besluit is op 21 april 2023 aan appellant bekendgemaakt. Vanaf de datum van ontvangst door het Uwv van het bezwaarschrift van appellant op 27 juli 2017 tot aan de datum van het tegemoetkomend besluit heeft de procedure vijf jaar en negen maanden geduurd. In de zaak zelf noch in de opstelling van appellant zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met één jaar en negen maanden overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 2.000.
Van het totale tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaarschrift tot de eerste beslissing op bezwaar van 28 november 2017 vier maanden geduurd. De overschrijding van de redelijke termijn is daarmee geheel gelegen in de rechterlijke fase. Dat betekent dat de Staat zal worden veroordeeld tot vergoeding van schade aan appellant tot een bedrag van € 2.000. Er is tevens aanleiding de Staat te veroordelen in de kosten die appellant in verband met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 437,50 (1 punt voor het verzoekschrift met een wegingsfactor van 0,5).
Griffierecht
Het Uwv dient het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.672,78;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan appellant van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 2.000,-;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 437,50;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding van het griffierecht tot een bedrag van in totaal € 172,-.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024.
(getekend) C. Karman
(getekend) M.D.F. de Moor