In deze zaak heeft het Uwv op 21 april 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Appellant heeft vervolgens het hoger beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van het Uwv in de proceskosten en om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de redelijke termijn met één jaar en negen maanden is overschreden in de rechterlijke fase. De Raad heeft het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.672,78. Daarnaast is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van € 2.000,- aan appellant als schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn. De Raad heeft ook de kosten van het verzoek om schadevergoeding begroot op € 437,50 en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 172,-. De uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, en is openbaar uitgesproken op 17 juli 2024.