ECLI:NL:CRVB:2024:1628
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante per 25 augustus 2022, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante, die in Turkije woont, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar WIA-uitkering beëindigde. Volgens appellante heeft zij meer medische beperkingen dan het Uwv heeft vastgesteld, waardoor zij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 26 juni 2024, waar appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. L. de Widt, en het Uwv werd vertegenwoordigd door A. Anandbahadoer.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige. De verzekeringsarts had eerder vastgesteld dat appellante 100% arbeidsongeschikt was, maar na herbeoordeling concludeerde het Uwv dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de WIA-uitkering terecht was beëindigd, omdat appellante niet voldeed aan de vereiste arbeidsongeschiktheid van 35%. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om een deskundige aan te stellen af. Hierdoor blijft de beëindiging van de WIA-uitkering in stand en krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten.