ECLI:NL:CRVB:2024:1671

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
23/2557 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant en de geschiktheid van geselecteerde functies in het kader van de WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uwv. Appellant was werkzaam als directeur en heeft zich op 27 december 2017 ziekgemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 58,34% met ingang van 25 december 2021. Appellant is het hier niet mee eens en stelt dat zijn medische beperkingen zijn onderschat, waardoor hij de geselecteerde functies niet kan vervullen. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 4 juli 2024, waar appellant werd vertegenwoordigd door mr. A.C.S. Grégoire en het Uwv door A.H.G. Boelen.

De Raad heeft overwogen dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld. De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen een ander besluit ongegrond verklaard. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op overtuigende wijze heeft gemotiveerd dat er geen aanleiding is om de door de primaire verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) inhoudelijk bij te stellen. De Raad heeft ook geoordeeld dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn, ondanks de bezwaren van appellant.

De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Dit betekent dat er geen aanleiding is om het Uwv te veroordelen tot schadevergoeding aan appellant. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de geschiktheid van functies in het kader van de WIA-uitkering.

Uitspraak

23/2557 WIA
Datum uitspraak: 15 augustus 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 22 augustus 2023, 22/939 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 25 december 2021 heeft vastgesteld op 58,34%. Appellant heeft aangevoerd het hiermee niet eens te zijn omdat het Uwv zijn medische beperkingen heeft onderschat, waardoor hij de geselecteerde functies niet kan vervullen. De Raad volgt het standpunt van appellant niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.C.S. Grégoire hoger beroep ingesteld, nadere stukken en een verzoek om schadevergoeding ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 4 juli 2024. Namens appellant is verschenen mr. Grégoire. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen. De zaak is gevoegd behandeld met de zaken 23/1717 WIA en 23/2555 WIA. Na de zitting zijn de zaken gesplitst. In elke zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.2.
Appellant was werkzaam als directeur voor gemiddeld 39,83 uur per week. Op 27 december 2017 heeft hij zich met psychische klachten ziekgemeld. Bij besluit van 31 december 2019 heeft het Uwv appellant met ingang van 25 december 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering [1] op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, omdat hij met ingang van die datum 41,54% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant daartegen met een besluit van 21 oktober 2020 gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid per 25 december 2019 vastgesteld op 55,99%. Het tegen dat besluit ingestelde beroep is door de rechtbank op 16 juni 2022 ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad overwogen dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) ten onrechte niet is opgenomen dat appellant geen gehoorbescherming kan dragen omdat hij is aangewezen op het vrijwel voortdurende gebruik van hoortoestellen. De Raad heeft om die reden de geselecteerde functies niet voor appellant geschikt geacht. Voor het opnemen van meer of andere beperkingen in de FML heeft de Raad geen aanleiding gezien. Met de uitspraak van 2 maart 2023 [2] heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank van 16 juni 2022 vernietigd, het beroep tegen het besluit van 21 oktober 2020 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant. Daarbij heeft de Raad bepaald dat met toepassing van
artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tegen dat nieuwe te nemen besluit slechts beroep bij de Raad kan worden ingesteld.
1.3.
Het Uwv heeft ter uitvoering van de uitspraak van 2 maart 2023 bij besluit van 16 mei 2023 het bezwaar van appellant opnieuw gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid per 25 december 2019 vastgesteld op 54,72%. Bij uitspraak van heden (23/1717 WIA) heeft de Raad het beroep tegen het besluit van 16 mei 2023 ongegrond verklaard.
1.4.
Bij besluit van 18 oktober 2021 heeft het Uwv de loongerelateerde WGA-uitkering per 25 december 2021 omgezet in een WGA-vervolguitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 55 tot 65%. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Omdat aan het besluit van 18 oktober 2021 geen actueel sociaal-medisch oordeel ten grondslag lag, is alsnog een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. In dat kader heeft een verzekeringsarts appellant op 13 december 2021 onderzocht. Deze arts heeft de beperkingen van appellant weergegeven in een FML van 14 december 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens op 21 december 2021 functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 50,44%. Appellant is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Appellant heeft nadere informatie van de behandelend sector ingebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid gewijzigd en een FML opgesteld van 8 maart 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens nieuwe functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 58,07%. Bij besluit van 11 april 2022 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard, de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 58,07% en bepaald dat de indeling in de klasse 55 tot 65% gehandhaafd blijft.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit 1. Tijdens deze procedure heeft het Uwv, in reactie op de uitspraak van 2 maart 2023 van de Raad, bij besluit van 1 juni 2023 (bestreden besluit 2) het bezwaar tegen het besluit van 18 oktober 2021 opnieuw gegrond verklaard, de mate van arbeidsongeschiktheid per 25 december 2021 nader vastgesteld op 58,34% en de indeling in de klasse 55 tot 65% gehandhaafd. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
2.2.
Wat betreft bestreden besluit 2 heeft de rechtbank het volgende overwogen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beroepsgrond dat de rechtbank, ondanks een verzoek daartoe, ten onrechte heeft nagelaten vier verschillende procedures van appellant met betrekking tot zijn WIA-uitkering gevoegd te behandelen niet slaagt. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische belastbaarheid van appellant op 25 december 2021 in het rapport van 8 maart 2022 op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. Omdat appellant zijn standpunt in beroep niet met medische informatie heeft onderbouwd, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien te twijfelen aan de medische belastbaarheid van appellant zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep die heeft vastgesteld. Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen die bij appellant zijn vastgesteld heeft de rechtbank in wat appellant heeft aangevoerd geen reden gezien om de geschiktheid van de voor appellant geselecteerde functies in twijfel te trekken. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn stelling dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet met terugwerkende kracht nieuwe functies aan de schatting ten grondslag mocht leggen. Een nieuwe uitlooptermijn is niet aan de orde, omdat van een verslechtering van de rechtspositie van appellant geen sprake is. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is immers gewijzigd van 58,07% naar 58,34%, en appellant blijft daarmee ingedeeld in de klasse van 55 tot 65%.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens, voor zover betrekking hebbend op bestreden besluit 2. Appellant heeft herhaald dat de rechtbank, door met name de procedure per einde wachttijd (25 december 2019) en de procedure per datum omzetting in een vervolguitkering (25 december 2021) niet samen te behandelen, in strijd heeft gehandeld met artikel 7:1 en artikel 8:41a van de Awb. Appellant heeft ook aangevoerd dat het Uwv per 25 december 2021 ten onrechte met terugwerkende kracht nieuwe functies heeft geselecteerd en daarbij geen rekening heeft gehouden met de aanzegtermijn. Verder wordt verwezen naar de procedure met nummer 23/1717 WIA, waarin de gehoorproblematiek van appellant net als in de onderhavige procedure een rol speelt. In dat kader heeft appellant gewezen op de in die procedure ingebrachte brief van arbeidsgeneeskundige audiologie F. Patelski van 17 augustus 2023.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5.1
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit tot vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op 58,34% in stand heeft gelaten. De Raad doet dit aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.2.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Versnippering van procedures en finale geschilbeslechting
5.3.
Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank artikel 8:41a van de Awb heeft miskend. De rechtbank heeft namelijk, ondanks een daartoe strekkend verzoek van appellant, nagelaten verschillende procedures van appellant over of verband houdende met zijn WIA-uitkering gevoegd te behandelen. De procedure die heeft geleid tot de in deze zaak aangevallen uitspraak was daar één van.
5.4.
Onder verwijzing naar de uitspraak van 2 maart 2023 van de Raad en met de rechtbank is de Raad van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. De rechtbank is bevoegd met toepassing van art. 8:14, eerste lid, van de Awb zaken over hetzelfde of een verwant onderwerp ter behandeling te voegen, maar zij is daartoe niet gehouden. Het gaat om een procesrechtelijke beslissing, die in beginsel de verantwoordelijkheid van de eerste rechter is. Behoudens uitzonderingssituaties kunnen hiertegen gerichte gronden niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak [3] . Van een uitzonderingssituatie is geen sprake. Van de vier procedures die bij de rechtbank aanhangig waren, zagen er twee op de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, maar die procedures hadden betrekking op een andere datum in geding (dan in deze procedure: 25 december 2021) of over verrekening van bepaalde inkomsten en over de inkomenseis. De procedures zagen dus op verschillende onderwerpen en data in geding en er was geen noodzaak die procedures gevoegd en op één zitting te behandelen. Een verplichting tot voeging volgt evenmin uit artikel 8:41a van de Awb. Uit de in dit artikel opgenomen verplichting tot finale geschilbeslechting kan niet worden afgeleid dat de bestuursrechter gehouden is alle bij hem aanhangige zaken die mogelijk samenhangen gevoegd te behandelen. De Raad voegt hieraan nog toe dat artikel 8:69 van de Awb de bestuursrechter verhindert om ook zaken die niet bij hem aanhangig zijn in het kader van een finale geschillenbeslechting te betrekken bij procedures die wél bij hem aanhangig zijn.
Medische beoordeling
5.5.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 8 maart 2022 voldoende inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd dat er geen aanleiding is de door de primaire verzekeringsarts opgestelde FML van 14 december 2021 inhoudelijk bij te stellen. Volgens de primaire verzekeringsarts bevindt deze FML zich in de brandbreedte van de FML van 1 oktober 2020. Wel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien om de FML bij te stellen vanwege de overgang van CBBS 4 naar CBBS 5. Het gaat daarbij om een wijziging van de toelichting bij item 1.8.3 ‘werk zonder veelvuldige storingen of onderbrekingen’. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat uit de medische gegevens, ondanks de achteruitgang van de spraakverstaanbaarheid, geen evidente wijziging van het functioneren door de bekende klachten is af te leiden. Hierdoor heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden gezien om verdergaande beperkingen in de FML op te nemen. In het rapport van 1 oktober 2020 is al aangegeven dat appellant is aangewezen op werkzaamheden waarbij gehoor en communicatie geen belangrijk deel uitmaken van de functie. Voor verdergaande beperkingen op cognitief vlak heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, gelet op de beschrijving van het functioneren van appellant in diens dagverhaal, evenmin aanleiding gezien. De Raad volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn toelichting.
Arbeidskundige beoordeling
5.6.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met inachtneming van de FML van 8 maart 2022 functies geselecteerd. Op 2 maart 2023 heeft de Raad overwogen dat bij het opstellen van de FML in die procedure ten onrechte niet is uitgegaan van ingeschakelde hoortoestellen als gevolg waarvan het dragen van gehoorbescherming voor appellant niet mogelijk is. Een aantal van de geselecteerde functies was daardoor niet voor appellant geschikt. Deze uitspraak is voor het Uwv aanleiding geweest om ook in deze procedure te bezien of de op basis van de FML van 8 maart 2022 geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op 31 mei 2023 aangegeven de geselecteerde functies niet te handhaven. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nieuwe functies geduid waarbij het dragen van gehoorbescherming niet aan de orde is. De als gevolg van de nieuwe functies berekende mate van arbeidsongeschiktheid is met ingang van 25 december 2021 vastgesteld op 58,34%. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat er geen reden is om de geschiktheid van geselecteerde functies in twijfel te trekken. De informatie van Patelski van 17 augustus 2023 maakt dit niet anders.
5.7.
Anders dan door appellant gesteld is er geen beletsel de op 31 mei 2023 geselecteerde functies aan de omzetting van de loongerelateerde WGA-uitkering per 25 december 2021 in een WGA-vervolguitkering ten grondslag te leggen. Het gaat hier namelijk niet om een intrekking of verlaging van een lopende WIA-uitkering waarvoor de zogeheten aanzegjurisprudentie geldt.

Conclusie en gevolgen

6. Het hoger beroep slaagt niet. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, wordt bevestigd. Hieruit volgt dat er geen aanleiding is om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente aan appellant.
7. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek als voorzitter, en B. Serno en A.M. RentemaWesterhof als leden in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2024.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) D. Schaap

Voetnoten

1.De afkorting WGA staat voor Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten.
2.CRvB 2 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:401.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3474.