ECLI:NL:CRVB:2024:1810

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
23/1999 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van de hoogte van het dagloon voor de vrijwillige Ziektewetverzekering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 september 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de hoogte van het dagloon voor de vrijwillige Ziektewet (ZW) verzekering. Appellante had eerder verzocht om toegelaten te worden tot de vrijwillige verzekering en stelde dat het Uwv het dagloon ten onrechte op € 10,- had vastgesteld. De Raad oordeelde dat appellante onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat haar inkomen hoger was dan het vastgestelde dagloon. De Raad bevestigde dat het Uwv het dagloon op juiste gronden had vastgesteld, waarbij het vertrouwens- en zorgvuldigheidsbeginsel niet van toepassing was. De uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 juni 2023 werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen. De Raad concludeerde dat het Uwv correct had gehandeld en dat appellante geen recht had op vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/1999 ZW
Datum uitspraak: 18 september 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 juni 2023, 21/7962 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om de vraag of het Uwv het dagloon van appellante voor de vrijwillige verzekering voor de ZW terecht heeft vastgesteld op een bedrag van € 10,-. Volgens appellante moet dit bedrag hoger zijn. Zij doet daarbij een beroep op het vertrouwens- en zorgvuldigheidsbeginsel. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt en dat het Uwv het dagloon op juiste gronden heeft vastgesteld op € 10,-.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A. Dogan, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 augustus 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Dogan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft op 22 oktober 2019 verzocht om toegelaten te worden tot de vrijwillige
verzekering voor de Ziektewet (ZW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarbij heeft zij vermeld dat zij zich vrijwillig wilde verzekeren voor een dagloon van € 214,- en dat de geschatte belastbare winst uit onderneming € 1.237,- per jaar zou bedragen. Bij besluit van 14 november 2019 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen.
1.2.
Op 13 januari 2020 heeft appellante opnieuw verzocht toegelaten te worden tot de vrijwillige verzekering. Zij heeft op het aanvraagformulier vermeld dat zij zich vrijwillig wilde verzekeren voor de ZW en Wet WIA naar een dagloon van € 219,- en dat de geschatte belastbare winst uit onderneming € 6.000,- per jaar zou bedragen. Het Uwv heeft deze aanvraag bij besluit van 22 januari 2020 afgewezen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij beslissing op bezwaar van 15 juli 2020 heeft het Uwv het bezwaar van appellante gegrond verklaard, het besluit van 13 januari 2020 herroepen, in die zin dat appellante per 22 oktober 2019 wordt toegelaten tot de vrijwillige verzekering voor de ZW en WIA, gebaseerd op een dagloon van € 4,-. Tegen het besluit van 15 juli 2020 heeft appellante beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.3.
De rechtbank heeft op 22 juni 2021 een tussenuitspraak gedaan. Volgens de rechtbank bevatte het besluit van 15 juli 2020 een gebrekkige motivering, omdat onduidelijk was waarom het Uwv voor de vaststelling van de hoogte van het dagloon niet heeft aangesloten bij de nettowinst die appellante over het jaar 2019 heeft behaald. In zijn reactie op de tussenuitspraak heeft het Uwv uiteengezet dat voor het dagloon van een vrijwillige verzekering wordt uitgegaan van een door de verzekeringsnemer opgegeven schatting van de te verwachte winst en het gewenste te verzekeren dagloon. Aan de hand van deze gegevens wordt een af te sluiten reëel dagloon bepaald. Bij uitspraak van 15 september 2021 heeft de rechtbank vastgesteld dat het Uwv het geconstateerde gebrek niet heeft hersteld en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen
.
1.4.
Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank heeft het Uwv op 7 januari 2022 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij het dagloon is vastgesteld op € 10,- (bestreden besluit).
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Wat betreft het beroep dat appellante op het vertrouwensbeginsel heeft gedaan, heeft de rechtbank – onder verwijzing naar de tussenuitspraak van 22 juni 2021 – overwogen dat dit beroep niet slaagt. In die uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv in het e-mailbericht van 8 november 2019, waarop appellante zich beroept, algemene informatie heeft verstrekt en het Uwv daarmee geen concrete toezegging heeft gedaan aan appellante. Van de zijde van het Uwv zijn dan ook geen mededelingen gedaan waaruit appellante redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat het dagloon bij een aanmelding voor vrijwillige verzekering zou worden bepaald op € 74,-. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien te oordelen dat het Uwv de hoogte van het dagloon onjuist heeft vastgesteld. In de door appellante ingebrachte aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2019 wordt een (gerealiseerde) zelfstandigenaftrek vermeld van € 2.647,-. Dit bedrag komt overeen met het bedrag waarmee het Uwv het dagloon van appellante voor het jaar 2019 heeft berekend. Het Uwv is volgens de rechtbank bij de vaststelling van het dagloon terecht niet uitgegaan van het bedrag van € 13.430,- aangezien dit het verzamelinkomen betreft.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens haar is het dagloon te laag vastgesteld. Appellante erkent dat er weliswaar een wisselwerking bestaat tussen het dagloon en het inkomen van de verzekerde, maar volgens appellante heeft het Uwv met het stuk van 8 november 2019 het vertrouwen gewekt dat het dagloon zou worden vastgesteld op € 74,-. Daarbij heeft appellante erop gewezen dat het Uwv op de hoogte was van het feit dat zij de Nederlandse taal onvoldoende machtig was, zodat het Uwv zich ervan had moeten vergewissen of zij de inhoud van de brieven heeft begrepen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de hoogte van het dagloon van haar vrijwillige verzekering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
De Raad heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv het dagloon te laag heeft vastgesteld. Op grond van artikel 68, eerste lid, onder b, van de ZW kan het dagloon niet meer bedragen dan het loon of het inkomen dat hij in geval van ziekte naar het oordeel van het Uwv derft. Artikel 24, eerste lid, onder b, van de Wet WIA bevat een vergelijkbare bepaling. Appelante heeft bij haar verzoek alleen een bevestiging van de inschrijving van haar onderneming van 26 augustus 2013 in het Handelsregister en een (één bladzijde omvattende, ongedateerde) prognose van het resultaat uit de onderneming van € 850,- overgelegd. Gelet hierop en gelet op de gerealiseerde zelfstandigenaftrek van € 2.647,- over het jaar 2019 heeft het Uwv het dagloon terecht vastgesteld op € 10,-.
4.2.
Het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Zoals de rechtbank heeft overwogen, heeft het Uwv in het e-mailbericht van 8 november 2019 algemene informatie verstrekt over de vrijwillige verzekering. Het Uwv heeft daarin onder meer een rekenvoorbeeld gegeven hoe het dagloon wordt berekend. Uit het voorbeeld volgt niet dat het Uwv daarmee een concrete toezegging heeft gedaan. Te minder omdat het Uwv in het emailbericht verschillende vragen heeft gesteld aan appellante op basis waarvan het dagloon (nog) moet worden bepaald. In het e-mailbericht is inderdaad nog wel opgenomen “het minimumdagloon voor 2019 is € 74,-”, maar dit is een onderdeel van het rekenvoorbeeld. Daarbij is bovendien uitdrukkelijk vermeld dat voor het afsluiten van een dergelijk dagloon een financiële onderbouwing is vereist. Er is daarom geen sprake van een toezegging of andere uitlating/gedraging, zoals bedoeld in de uitspraak van de Raad van 4 maart 2020 [1] , die aanleiding kan zijn voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel.
4.3.
Ook wordt appellante niet gevolgd in haar stelling dat het Uwv onzorgvuldig heeft gehandeld door haar aanvraag af te wijzen, terwijl het Uwv op de hoogte was van het feit dat zij de Nederlandse taal onvoldoende machtig was. De Raad stelt daarbij voorop dat in deze procedure de afwijzing van het verzoek om toelating tot de vrijwillige verzekering niet voorligt, maar uitsluitend de vraag of het Uwv het dagloon van de vrijwillige verzekering terecht heeft vastgesteld op € 10,-. De medewerker van het Uwv die appellante op 8 november 2019 telefonisch heeft gesproken, heeft er juist voor gekozen om in een e-mailbericht aan appellante nadere vragen te stellen en appellante te voorzien van nadere informatie over de vrijwillige verzekeringen, omdat hij appellante moeilijk kon verstaan. Appellante heeft naar aanleiding van deze nieuwe informatie ook opnieuw een – gewijzigde – aanvraag ingediend, zodat het Uwv geen aanwijzingen had dat appellante de verstrekte informatie niet had begrepen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de vaststelling van het dagloon voor de vrijwillige verzekering op € 10,- in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2024.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) L.B. Vrugt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 68 van de ZW
1. De persoon, die om toelating tot de vrijwillige verzekering verzoekt, bedoeld in artikel 64, eerste en tweede lid, bepaalt bij de aanvang van de vrijwillige verzekering de hoogte van het dagloon, met dien verstande dat:
a. dit niet meer kan bedragen dan het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekering bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag, eventueel verhoogd of verlaagd op grond van artikel 18 van die wet;
b. dit niet meer kan bedragen dan het loon of het inkomen dat hij in geval van ziekte naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen derft; en
c. dit, ingeval naast de vrijwillige verzekering een vrijwillige verzekering als bedoeld in hoofdstuk III van de Werkloosheidswet is afgesloten, gelijk is aan het dagloon dat ten grondslag ligt aan de vrijwillige werkloosheidsverzekering.
2. De uitkering op grond van de vrijwillige verzekering wordt berekend naar het in het eerste lid bedoelde dagloon.
Artikel 21 van de Wet WIA
1. De persoon, die om toelating tot de vrijwillige verzekering verzoekt, bepaalt bij de aanvang van de vrijwillige verzekering de hoogte van het dagloon, met dien verstande dat dit niet meer kan bedragen dan:
a. het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen genoemde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag eventueel verhoogd of verlaagd krachtens artikel 18 van die wet; en
b. het loon of het inkomen dat hij in geval van volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid naar het oordeel van het Uwv derft.
Regels vrijwillige ziekengeldverzekering 2007
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 68, eerste lid, onderdeel b, van de Wet, kan het Uwv het dagloon dat ten grondslag ligt aan de vrijwillige verzekering van de persoon die is toegelaten tot de vrijwillige verzekering bedoeld in artikel 64, eerste en tweede lid, van de Wet, herzien in de mate waarin het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, bedoelde bedrag op grond van artikel 18 van die wet wordt verhoogd of verlaagd.
2. Het Uwv kan het dagloon dat ten grondslag ligt aan de vrijwillige verzekering, van de persoon die is toegelaten tot de vrijwillige verzekering, herzien:
a. Indien dat dagloon niet overeenkomt met het loon of inkomen dat de persoon, die is toegelaten tot de vrijwillige verzekering, in geval van ziekte naar het oordeel van het Uwv derft.
b. Indien het naar het oordeel van het Uwv aannemelijk is dat door een wijziging in de Wet de uitkeringsvoorwaarden zodanig zijn gewijzigd dat de persoon die is toegelaten tot de vrijwillige verzekering, een ander dagloon bepaald zou hebben.
3. De herziening bedoeld in het eerste en tweede lid, gaat in per 1 januari van enig jaar. De herziening, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, kan eveneens plaatsvinden op verzoek van de persoon die is toegelaten tot de vrijwillige verzekering. De herziening, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, kan alleen plaatsvinden op verzoek van de persoon die is toegelaten tot de vrijwillige verzekering. Dit verzoek wordt ingediend vóór 1 oktober voorafgaand aan het jaar waarin de herziening ingaat. Het Uwv kan een herziening als bedoeld in het tweede lid, ook op een ander tijdstip laten ingaan, indien naar zijn oordeel sprake is van een aanzienlijke wijziging van het loon, inkomen of dagloon.
Regels vrijwillige verzekering Wet WIA 2007
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 21, eerste lid, onderdeel b, van de Wet, kan het Uwv het dagloon dat ten grondslag ligt aan de vrijwillige verzekering van de persoon die is toegelaten tot de vrijwillige verzekering herzien in de mate waarin het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag op grond van artikel 18 van die wet wordt verhoogd of verlaagd.
2. Het Uwv kan het dagloon dat ten grondslag ligt aan de vrijwillige verzekering van de persoon die is toegelaten tot de vrijwillige verzekering herzien:
a. indien dat dagloon niet overeenkomt met het loon of inkomen dat de persoon die is toegelaten tot de vrijwillige verzekering, in geval van arbeidsongeschiktheid naar het oordeel van het Uwv derft;
b. indien het naar het oordeel van het Uwv aannemelijk is dat door een wijziging in de Wet de uitkeringsvoorwaarden zodanig zijn gewijzigd dat de persoon die is toegelaten tot de vrijwillige verzekering bij aanvang van de vrijwillige verzekering een ander dagloon bepaald zou hebben.
3. De herziening bedoeld in het eerste en tweede lid gaat in per 1 januari van enig jaar. De herziening bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, kan eveneens plaatsvinden op verzoek van de persoon die is toegelaten tot de vrijwillige verzekering. De herziening bedoeld in het tweede lid, onderdeel b kan alleen plaatsvinden op verzoek van de persoon die is toegelaten tot de vrijwillige verzekering. Dit verzoek wordt ingediend vóór 1 oktober voorafgaand aan het jaar waarin de herziening ingaat. Het Uwv kan een herziening als bedoeld in het tweede lid ook op een ander tijdstip laten ingaan, indien naar zijn oordeel sprake is van een aanzienlijke wijziging van het loon, inkomen of dagloon.

Voetnoten

1.CRvB 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559.