ECLI:NL:CRVB:2024:1879

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
24/470 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering en de medische en arbeidskundige beoordeling door het Uwv

In deze zaak staat de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante per 17 juni 2022 centraal. Appellante betwist de beslissing van het Uwv, die haar uitkering beëindigde, op grond van haar medische beperkingen. Volgens appellante was zij niet in staat om de haar voorgehouden functies te vervullen, en meent zij recht te hebben op een ZW-uitkering. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv de uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad stelt vast dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling. De arbeidsdeskundige heeft inzichtelijk gemotiveerd dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn, ondanks haar beperkingen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn opgesteld en dat de conclusies logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Appellante heeft niet voldoende aangetoond dat haar gezondheidstoestand door het Uwv is onderschat. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/470 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
12 januari 2024, 23/319 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 2 oktober 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellante per 17 juni 2022 heeft beëindigd. Volgens appellante was zij toen door haar medische beperkingen niet in staat om de haar in het kader van de EZWb voorgehouden functies te verrichten, zodat zij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. N. Velthorst, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak ter behandeling aan de orde gesteld op een zitting van 21 augustus 2024. Partijen zijn met voorafgaand bericht niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als ADL-assistente voor 22,99 uur per week. Op 24 april 2021 heeft zij zich ziekgemeld met lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 april 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 16 mei 2022 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 17 juni 2022 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.2.
Bij besluit van 24 november 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om de FML aan te passen. Appellante wordt ook beperkt geacht voor beroepsmatig vervoer. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen neergelegd in een FML van 4 november 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat de door de arbeidsdeskundige voor appellante geselecteerde functies onverminderd passend zijn.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en geen tegenstrijdigheden bevatten. De conclusies vloeien volgens de rechtbank logisch voort uit de onderzoeksbevindingen. De verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben appellante gesproken, waarbij haar lichamelijke en psychische klachten aan bod zijn gekomen. Deze klachten zijn op deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Dit geldt ook voor de eigen bevindingen uit onderzoek. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellante niet, althans onvoldoende, aannemelijk gemaakt welke aspecten van haar gezondheidstoestand door het Uwv zijn gemist. De rechtbank heeft in wat appellante heeft aangevoerd geen aanleiding gezien om de medische beoordeling onjuist te achten. In het rapport van 14 september 2023 is door het Uwv (de verzekeringsarts bezwaar en beroep) toegelicht waarom de in beroep ingebrachte medische gegevens geen aanleiding geven het ingenomen standpunt te wijzigen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden en geoordeeld dat het Uwv terecht heeft beslist dat appellante per 17 juni 2022 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft aangevoerd dat zij met medische stukken voldoende heeft aangetoond dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Appellante is van mening dat de voor haar geselecteerde functies niet passend zijn en heeft erop gewezen dat aan haar met ingang van 2 december 2022 een ZW-uitkering is toegekend.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZWuitkering in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatstverdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. [1] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt in de kern een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende gemotiveerd in haar overwegingen besproken. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. De omstandigheid dat aan appellante per 2 december 2022 een ZW-uitkering is toegekend, maakt dit oordeel niet anders nu niet is gebleken dat uit die toekenning per 2 december 2022 moet worden afgeleid dat de situatie van appellante op de datum in geding, 17 juni 2022, onjuist is vastgesteld.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 4 november 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2024.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) A.M. Korver

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.