ECLI:NL:CRVB:2024:1879
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering en de medische en arbeidskundige beoordeling door het Uwv
In deze zaak staat de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante per 17 juni 2022 centraal. Appellante betwist de beslissing van het Uwv, die haar uitkering beëindigde, op grond van haar medische beperkingen. Volgens appellante was zij niet in staat om de haar voorgehouden functies te vervullen, en meent zij recht te hebben op een ZW-uitkering. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv de uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad stelt vast dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling. De arbeidsdeskundige heeft inzichtelijk gemotiveerd dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn, ondanks haar beperkingen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn opgesteld en dat de conclusies logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Appellante heeft niet voldoende aangetoond dat haar gezondheidstoestand door het Uwv is onderschat. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.