ECLI:NL:CRVB:2024:1980
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning Wajong-uitkering op basis van laattijdige aanvraag en bewijsrisico
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant, geboren op [geboortedatum] 1960, heeft op 25 augustus 2021 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij hij aangaf dat hij autisme (ASS) en ADHD heeft. Het Uwv heeft na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek geconcludeerd dat appellant op de datum van de aanvraag geen arbeidsvermogen had, maar dat hij tot minimaal 14 september 2008 over arbeidsvermogen beschikte, omdat hij tot die datum bij verschillende werkgevers heeft gewerkt. Op 18 oktober 2021 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Limburg heeft het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat appellant in de Wajong-gerechtigde periode (1978 tot 1983) niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt volgens de criteria van de Wajong 2015, omdat er geen objectieve en verifieerbare informatie beschikbaar was over zijn situatie in die periode.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij op zijn achttiende geen arbeidsvermogen had en dat dit pas later kon worden vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en voegt daaraan toe dat de bewijslast bij appellant ligt, vooral gezien het tijdsverloop en het ontbreken van relevante informatie over de Wajong-gerechtigde periode. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en de weigering van de Wajong-uitkering blijft in stand.