In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. De appellant ontving sinds 7 februari 2012 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Na een signaal van het inlichtingenbureau dat appellant over aanzienlijke bedragen beschikte op zijn bankrekeningen, heeft het college een onderzoek ingesteld. Appellant heeft verzuimd om de gevraagde bankafschriften over te leggen, wat leidde tot opschorting van zijn bijstandsrecht. In hoger beroep heeft het college de grondslag voor de intrekking van de bijstand gewijzigd van artikel 54, vierde lid, naar artikel 54, derde lid, van de PW, wat appellant benadeelde omdat hij hierdoor niet in staat was om relevante bankafschriften over te leggen. De Raad oordeelde dat het college appellant de mogelijkheid had ontnomen om zijn recht op bijstand vast te stellen, en dat het motiveringsgebrek niet kon worden gepasseerd. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij appellant de gelegenheid krijgt om de bankafschriften alsnog over te leggen.