ECLI:NL:CRVB:2024:2141

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
23/569 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag AIO-aanvulling en buiten behandeling stelling aanvraag AIO-aanvulling met betrekking tot onroerende zaken in het buitenland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om AIO-aanvulling door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De appellant, die sinds juli 2006 een aanvullende inkomensvoorziening ontving, had twee aanvragen ingediend. De eerste aanvraag werd afgewezen omdat de Svb van mening was dat de vermogenspositie van de appellant onduidelijk was, mede door het bezit van onroerende zaken in Turkije. De tweede aanvraag werd buiten behandeling gesteld omdat de appellant niet alle gevraagde bewijsstukken had overgelegd. De Raad oordeelde dat de Svb terecht had gehandeld, aangezien de appellant niet had aangetoond dat hij niet over de gevraagde stukken kon beschikken. De Raad concludeerde dat de vermogenssituatie van de appellant onduidelijk bleef, waardoor het recht op AIO-aanvulling niet kon worden vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank Den Haag werd bevestigd, en de appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/569 PW, 23/570 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 januari 2023, 20/7824 en 21/5093 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 5 november 2024

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over twee aanvragen om AIO-aanvulling. De eerste aanvraag is door de Svb afgewezen; de tweede aanvraag om een AIO-aanvulling is buiten behandeling gesteld. De besluiten houden verband met bezit van onroerende zaken in het buitenland. De Raad komt tot het oordeel dat de Svb de eerste aanvraag om AIO-aanvulling terecht heeft afgewezen op de grond dat de vermogenssituatie van appellant niet duidelijk is geworden, zodat niet vastgesteld kan worden of appellant recht heeft op AIO-aanvulling. In het kader van de tweede aanvraag heeft appellant niet alle gevraagde stukken overgelegd. Omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er stukken bij hem zijn opgevraagd waarover hij niet redelijkerwijs de beschikking kon krijgen, was de Svb bevoegd om de tweede aanvraag van appellant buiten behandeling te laten.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. Ö. Şahin, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 september 2024. Voor appellant is mr. Şahin verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C. van der Voorn.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontving sinds juli 2006 een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIOaanvulling) op zijn onvolledig ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet. Bij besluit van 16 november 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 mei 2017, heeft de Svb de AIO-aanvulling met ingang van juli 2006 ingetrokken en over de periode van juli 2006 tot en met oktober 2016 tot een bedrag van € 46.242,42 van appellant teruggevorderd, omdat het vermogen van appellant hoger was dan de voor hem geldende vermogensgrens. De besluiten waren op het volgende feitencomplex gebaseerd. Uit onderzoek door een buitendienstmedewerker van het Bureau Sociale zaken van de Nederlandse ambassade te Ankara was gebleken dat er negen registraties van onroerende zaken op naam van appellant zijn aangetroffen in de stad [stad] , met een gemeentelijke belastingwaarde van TL 814.000,- (omgerekend € 239.412). Volgens het hoofd van de vereniging van makelaars van [stad] is de verhouding tussen de gemeentelijke belastingwaarde en de werkelijke marktwaarde van deze percelen minimaal 1 op 10. Deze negen onroerende zaken zijn op 9 juni 2016 voor een bedrag van TL 823.000,- verkocht aan de (schoon)dochter van appellant. Daarnaast zijn drie registraties aangetroffen van het bezit van drie woningen in de gemeente [gemeente] van de [provincie] . Deze drie woningen zijn op 10 juni 2016 verkocht aan de (schoon)dochter van appellant. Ook zijn zes registraties aangetroffen van het bezit van aandelen in onroerende zaken in het dorp [dorp] in het district [gemeente] van de [provincie] . Appellant heeft geen beroep ingesteld tegen het besluit van 18 mei 2017.
1.2.
Op 22 januari 2020 heeft de (schoon)dochter van appellant contact opgenomen met de Svb om AIO-aanvulling aan te vragen voor appellant en op 19 februari 2020 heeft appellant de aanvraag om een AIO-aanvulling ingediend.
1.3.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de Svb op 24 februari 2020 en op 6 maart 2020 appellant om bewijsstukken gevraagd. De Svb heeft om taxatierapporten van een beëdigd taxateur gevraagd om de huidige marktwaarde van de onroerende zaken in [dorp] te onderbouwen. Daarnaast heeft de Svb gevraagd om een taxatierapport door een beëdigd taxateur van de 3 onroerende zaken in de gemeente [gemeente] en om bewijsstukken van de verkoop en het door appellant ontvangen verkoopbedrag van de in totaal 9 onroerende zaken die aan zijn (schoon)dochter zijn verkocht. Ook heeft de Svb gevraagd waar het bedrag van TL 823.000,- van de verkoop van de negen percelen in [stad] is en of appellant daarover kan beschikken.
1.4.
Appellant heeft de Svb op 10 maart 2020 laten weten dat hij opdracht heeft gegeven tot een taxatie van de huidige marktwaarde van de onroerende zaken in [dorp] . Over het bedrag van TL 823.000,- laat appellant weten dat hij niet over dat bedrag beschikt omdat hij het nooit heeft ontvangen. Er was sprake van een overdracht, niet van verkoop. Dat geldt ook voor de drie onroerende zaken in de gemeente [gemeente].
1.5.
Op 9 april 2020 heeft de Svb nogmaals om taxatierapporten van de onroerende zaken in [dorp] en de drie onroerende zaken in [gemeente] verzocht en heeft de Svb ook gevraagd waar het bedrag van TL 823.000,- is en of appellant daarover kan beschikken.
1.6.
Met een besluit van 30 april 2020 heeft de Svb de aanvraag afgewezen. Appellant heeft hiertegen op 11 mei 2020 bezwaar gemaakt, maar de Svb is met zijn besluit van 19 november 2020 (bestreden besluit 1) bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Aan de besluitvorming heeft de Svb ten grondslag gelegd dat vaststaat dat appellant in de te beoordelen periode onroerende zaken in Turkije bezit. De waarde van zijn onroerende zaken in Turkije worden als vermogen beschouwd voor de vaststelling van het recht op AIO-aanvulling. Hij heeft hiervan geen taxatierapport overgelegd zodat de waarde ervan niet kan worden vastgesteld. Verder heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij geen geldsom heeft ontvangen voor de verkoop van de negen registraties van zijn bezit van onroerend goed in de stad [stad] aan zijn (schoon)dochter. Ook heeft hij niet aangetoond wat er met die opbrengst is gebeurd en in hoeverre hij daar in de te beoordelen periode nog over beschikte. Ten slotte heeft appellant geen bewijsstukken gestuurd over de waarde en de opbrengst van de verkoop van de drie onroerende zaken in de gemeente [gemeente] op 10 juni 2016 aan zijn (schoon)dochter. Ook daarvan heeft appellant dus niet aangetoond wat er met die opbrengst is gebeurd en in hoeverre appellant daarover in de te beoordelen periode nog beschikte. De vermogenssituatie van appellant is onduidelijk gebleven, zodat het recht op AIO-aanvulling niet kan worden vastgesteld.
1.7.
Op 2 december 2020 heeft appellant opnieuw verzocht om toezending van een aanvraagformulier voor een AIO-aanvulling. Op 13 december 2020 heeft de Svb een aantal (bewijs)stukken van appellant ontvangen. Appellant heeft de aanvraag om een AIOaanvulling ingediend op 4 januari 2021. Met brieven van 7 januari 2021 en van 13 januari 2021 heeft de Svb verzocht om aanvullende informatie over de onroerende zaken in Turkije, waaronder de bij de eerdere aanvraag verzochte stukken. Op 9 februari 2021 heeft appellant op de brieven van 7 januari 2021 en 13 januari 2021 gereageerd.
1.8.
Met een besluit van 25 februari 2021 heeft de Svb de aanvraag van 4 januari 2021 om een AIO-aanvulling met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar de Svb is met een besluit van 15 juli 2021(bestreden besluit 2) bij de buitenbehandelingstelling van de aanvraag gebleven. Aan de besluitvorming heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellant de gevraagde gegevens, die nodig zijn voor de behandeling van de aanvraag, niet binnen de gestelde termijn heeft overgelegd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en daarmee de bestreden besluiten in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de bestreden besluiten over de afwijzing van de eerste aanvraag en de buitenbehandelingstelling van de tweede aanvraag in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Aanvraag 19 februari 2020 (23/569 PW)
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 19 februari 2020 tot en met 30 april 2020.
4.2.
In dit geval gaat het om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand na een eerdere intrekking van de AIO-aanvulling. De Svb heeft in het bestreden besluit de beoordeling van de aanvraag niet beperkt tot de vraag of appellant heeft aangetoond dat er een wijziging van omstandigheden was, in die zin dat hij over de te beoordelen periode wel voldeed aan de voorwaarden voor het recht op bijstand, maar heeft de aanvraag ten volle beoordeeld. Het bestreden besluit zal daarom worden getoetst aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden. Vergelijk eerdere rechtspraak. [1]
4.3.
Vaststaat dat appellant ten tijde van deze aanvraag nog in bezit was van de zes onroerende zaken in [dorp] . Appellant is samen met zijn broers eigenaar van deze onroerende zaken. Het aandeel van appellant is 1/5 deel. De negen onroerende zaken in de stad [stad] en de drie woningen in [gemeente] stonden ten tijde van de aanvraag niet meer op naam van appellant.
Aandeel in zes onroerende zaken in [dorp]
4.4.
Appellant heeft in hoger beroep een taxatie overgelegd, waarin is vermeld dat de waarde van de zes onroerende zaken in [dorp] op 1 april 2023 TL 463.320,- bedraagt. Daarnaast heeft hij een overzicht van de waarde voor de onroerende zaakbelasting van deze zes onroerende zaken overgelegd, waaruit blijkt dat die waarde TL 93.723,08 is. Appellant heeft aangevoerd dat de taxatie de marktwaarde weergeeft. De juistheid van deze waardebepaling wordt bevestigd doordat de getaxeerde waarde veel hoger ligt dan de belastingwaarde die blijkt uit het uittreksel van de onroerende zaakbelasting. Deze grond slaagt niet.
4.4.1.
De Svb kan worden gevolgd in zijn standpunt dat niet kan worden vastgesteld of de waardebepaling in de taxatie betrouwbaar is. De taxatie bevat een opsomming van de onroerende zaken, aangeduid met provincie, district en wijk en sectie- en perceelnummer, met daarachter een weergave van de oppervlakte in m² en de prijs per m² én de waarde (oppervlakte in m² X prijs per m²). Uit de taxatie blijkt niet wanneer en op welke wijze de taxatie is uitgevoerd en via welke waarderingsmethode de waarde is vastgesteld. Niet is gebleken dat rekening is gehouden met andere waarde bepalende factoren dan de oppervlakte. Dat de waardebepaling een veelvoud is van de belastingwaarde, zoals appellant aanvoert, betekent niet dat om die reden moet worden uitgegaan van de juistheid van de waardebepaling in de taxatie.
4.4.2.
Appellant heeft verder aangevoerd dat het voor hem niet mogelijk was een ander taxatierapport te overleggen van deze onroerende zaken, maar dit standpunt heeft hij niet onderbouwd en de gemachtigde van de Svb heeft deze stelling van appellant betwist. De Svb heeft navraag gedaan bij de attaché voor Sociale Zaken in Turkije, en daaruit is gebleken dat het in zijn algemeenheid wel mogelijk is om in alle delen van Turkije een taxatie te laten uitvoeren en een rapport te krijgen op grond waarvan de waarde van de onroerende zaken kan worden bepaald. De Raad gaat er daarom van uit dat het in beginsel mogelijk is een betrouwbare waardebepaling van deze onroerende zaken over te leggen.
4.4.3.
Omdat appellant geen betrouwbare waardebepaling heeft overgelegd van de onroerende zaken in [dorp] is de waarde van het aandeel van appellant in de te beoordelen periode daarin nog altijd onduidelijk.
De negen percelen in de stad [stad] en de drie woningen in [gemeente]
4.5.
Over de negen percelen in de stad [stad] en de drie woningen in [gemeente] heeft appellant aangevoerd dat hij in verband met de overdracht hiervan geen geld heeft ontvangen. Het betrof een overdracht en geen verkoop. Met de overdracht is alleen beoogd om de onroerende zaken aan de feitelijke eigenaar over te dragen. De onroerende zaken stonden ten onrechte op naam van appellant. Appellant heeft destijds geld gekregen van zijn zoon om de aankoop te doen van onroerende zaken en de grond. Het stond daarom op naam van appellant, maar het was van zijn zoon. Vervolgens is het overgedragen aan de (schoon)dochter. Deze grond slaagt niet.
4.5.1.
Uit het onderzoek als vermeld onder 1.1 blijkt dat de negen percelen in [stad] tot 9 juni 2016 op naam van appellant geregistreerd stonden en dat de drie woningen in [gemeente] tot 10 juni 2016 op zijn naam geregistreerd stonden. Als onroerende zaken in een officieel eigendomsregister op naam van een betrokkene staan genoteerd is de vooronderstelling gerechtvaardigd dat deze zaken een bestanddeel vormen van het vermogen waarover hij daadwerkelijk beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is. [2] Appellant is daar niet in geslaagd. Hij heeft zijn stelling dat de onroerende zaken van zijn zoon waren niet onderbouwd. Uit het onderzoek van de Svb dat aan de intrekking van de AIO-aanvulling ten grondslag lag en ook uit de verkoopakte van de negen percelen in [stad] blijkt dat appellant de onroerende zaken in [stad] en [gemeente] heeft verkocht. De Raad gaat er daarom van uit dat de onroerende zaken door appellant zijn verkocht en niet geschonken. De enkele stelling dat het niet ging om verkoop, maar om een overdracht (om niet) is ontoereikend om bedoelde vooronderstelling te weerleggen.
4.5.2.
Op voorhand kan niet worden gezegd dat de hoogte van de waarde van de negen percelen in [stad] dusdanig is, dat deze in de te beoordelen periode, bijna vier jaar na het onder 1.1 vermelde onderzoek, niet meer van belang zou zijn. Appellant heeft geen inzicht gegeven in de betalingen die met de verkoop van de onroerende zaken gemoeid is geweest, wat er met de ontvangen bedragen is gebeurd en in hoeverre hij in de te beoordelen periode daarover nog beschikte.
4.6.
Uit 4.4.3 en 4.5.2. volgt dat de vermogenspositie van appellant onduidelijk is gebleven en dat een reële op objectieve gegevens gebaseerde saldering van de positieve vermogensbestanddelen met de schuld die appellant bij de Svb heeft, niet mogelijk is, zodat de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het recht op AIO-aanvulling in de te beoordelen periode niet kan worden vastgesteld.
Verzoek laten opstellen nadere taxatie
4.7.
Nu de conclusie dat de vermogenssituatie van appellant onduidelijk is gebleven is gebaseerd op alle registraties die op naam van appellant staan en hebben gestaan, dus niet alleen vanwege de zes onroerende zaken in [dorp] , kan een nieuwe taxatie van de zes onroerende zaken in [dorp] de onduidelijkheid over de vermogenssituatie niet geheel wegnemen. Het verzoek van appellant ter zitting om hem in de gelegenheid te stellen alsnog een taxatie van die zes onroerende zaken te laten opmaken wijst de Raad daarom af.
Aanvraag van 2 december 2020 (23/570 PW)
4.8.
Een bijstandverlenende instantie, zoals de Svb, kan besluiten een aanvraag om bijstand niet te behandelen als de gegevens en stukken die de aanvrager heeft verstrekt onvoldoende zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen. Maar dan moet de aanvrager wel eerst de gelegenheid hebben gehad om de aanvraag binnen een door de bijstandverlenende instantie gestelde termijn aan te vullen. Dit volgt uit artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb. Het gaat daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Dit volgt uit artikel 4:2, tweede lid, van de Awb.
4.9.
De Svb heeft onder meer stukken gevraagd die betrekking hebben op de waarde van de onroerende zaken die op naam van appellant staan of hebben gestaan, zoals onder 1.1 vermeld en stukken die zien op de verkoop van de onroerende zaken die appellant op 9 juni 2016 en 10 juni 2016 heeft verkocht aan zijn (schoon)dochter. Appellant heeft niet betwist dat deze stukken in beginsel nodig zijn voor een beoordeling van de aanvraag. Appellant heeft deze stukken niet overgelegd.
4.9.1
Appellant heeft ter zitting aangevoerd dat hij redelijkerwijs niet de beschikking kon krijgen over deze stukken. Deze grond slaagt niet.
4.9.2.
De gevraagde stukken zien op onroerende zaken in Turkije die appellant in bezit heeft en heeft gehad, zodat ervan uitgegaan kan worden dat appellant over deze stukken kan beschikken. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet redelijkerwijs kan beschikken over deze bewijsstukken.
4.10.
Gelet op wat hiervoor in 4.9.2 staat, was de Svb bevoegd om de aanvraag van appellant buiten behandeling te laten.

Conclusie en gevolgen

4.11.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag van 19 februari 2020 en de buitenbehandelingstelling van de aanvraag van 2 december 2020 in stand blijven.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van N.B. Yalcinkaya als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2024.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
De griffier is verhinderd te ondertekenen

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Participatiewet
Artikel 47a.
De Sociale verzekeringsbank heeft tot taak het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen aan:
a. alleenstaanden en alleenstaande ouders die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt;
b. gehuwden, van wie beide echtgenoten de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt dan wel van wie één echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;
hier te lande die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:2
1. De aanvraag wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de aanvrager;
b. de dagtekening;
c. een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.
2. De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Artikel 4:5
1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
(…)
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:365.
2.Vergelijk de uitspraak van 7 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:998 en van 29 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1161.