ECLI:NL:CRVB:2024:2164

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
24/720 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ZW-uitkering wegens ongewijzigde medische beperkingen

In deze zaak gaat het om de weigering van de Ziektewet (ZW)-uitkering aan appellant per 24 juni 2021 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die eerder een uitkering ontving, stelde dat zijn medische beperkingen waren toegenomen en dat hij niet in staat was om de functies te vervullen die eerder waren geselecteerd tijdens de eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb). De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Den Haag bevestigd, waarin werd geoordeeld dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft geweigerd. De Raad concludeerde dat de klachten en belastbaarheid van appellant per de datum in geding ongewijzigd waren in vergelijking met de EZWb. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd dat er geen medische veranderingen waren die de geschiktheid voor de geselecteerde functies beïnvloedden. Appellant had geen nieuwe medische informatie overgelegd die zijn standpunt onderbouwde. De Raad bevestigde dat de eerdere beoordeling van de medische situatie van appellant correct was en dat er geen aanleiding was om de beslissing van het Uwv te herzien. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook in stand gelaten, wat betekent dat appellant geen recht had op een ZW-uitkering en geen proceskostenvergoeding ontving.

Uitspraak

24/720 ZW
Datum uitspraak: 20 november 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 februari 2024, 23/50 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per 24 juni 2021 heeft geweigerd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat de eerder in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling geselecteerde functies te verrichten. De Raad volgt dit standpunt van appellant niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft geweigerd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. V.C.D. Klaassen, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 oktober 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M. Berkel, kantoorgenoot van mr. Klaassen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant was werkzaam als commercieel medewerker en heeft met ingang van 6 april 2020 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 21 mei 2021 de ZW-uitkering van appellant per 22 juni 2021 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn laatste werk als commercieel medewerker, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies. Bij besluit van 25 april 2022 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit 21 mei 2021 ongegrond verklaard, waarna dit besluit in rechte is komen vast te staan.
1.2.
Het Uwv heeft appellant per 22 juni 2021 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Appellant heeft zich op 24 juni 2021 opnieuw ziekgemeld met psychische klachten. In verband hiermee heeft hij op 28 oktober 2021 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 24 juni 2021 geschikt geacht voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies van assemblagemedewerker elektrotechnische producten, productiemedewerker industrie en textielproductenmaker. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 12 mei 2022 geweigerd aan appellant per 24 juni 2021 een ZW-uitkering toe te kennen.
1.3.
Bij besluit van 22 november 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft onder toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht het beroep ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig of onjuist is geweest. Er zijn geen aanwijzingen dat de artsen van het Uwv de psychische en lichamelijke klachten van appellant niet serieus genoeg hebben onderzocht. Uit de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat zij aan deze klachten ruimschoots aandacht hebben besteed. De eerste verzekeringsarts heeft ook een onderzoek laten verrichten door een psychiater. De rechtbank heeft uit het expertiserapport van 17 maart 2022 afgeleid dat appellant zijn klachten bij dit onderzoek uitgebreid naar voren heeft gebracht (zie onder het kopje ‘anamnese’). Uit het rapport blijkt niet dat appellant hiermee door een slechte beheersing van de Nederlandse taal moeite heeft gehad. Dit is ook niet naar voren gekomen in de rapporten van de eerste verzekeringsarts. Zo blijkt uit het tweede rapport van de eerste verzekeringsarts van 8 april 2022 dat appellant zijn klachten op het spreekuur van 7 april 2022 uitgebreid heeft kunnen verwoorden. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 21 november 2022 afdoende heeft toegelicht dat de klachten en belastbaarheid van appellant per de datum in geding (24 juni 2021) ongewijzigd zijn. Appellant heeft in bezwaar inhoudelijk niets nieuws aangevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had daarom geen reden om aan de juistheid van de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 april 2022 vastgestelde belastbaarheid, die ook per 22 juni 2021 van toepassing was, te twijfelen. Omdat er tussen 22 juni en 24 juni 2021 medisch niets gewijzigd is, vindt de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant nog steeds geschikt voor het verrichten van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. Appellant heeft in beroep zijn claim dat de FML niet goed is vastgesteld en dat hij de eerder geselecteerde functies vanwege zijn lichamelijke en psychische klachten niet kan vervullen, niet onderbouwd met medische informatie van zijn behandelaars.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat er geen rekening mee is gehouden dat hij in een isolement is geraakt omdat behandelingen te lang op zich lieten wachten. Daarnaast was er een taalbarrière waardoor appellant het Uwv onvoldoende heeft kunnen inlichten over zijn medische situatie. Naast psychische klachten heeft appellant sinds 2016 ook schouderklachten. Door de psychische en lichamelijke klachten is appelante niet in staat de eerder voor hem geselecteerde functies te verrichten.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de ZWuitkering in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19 van de ZW heeft een betrokkene recht op een ZW-uitkering als hij ongeschikt is voor ‘zijn arbeid’. Volgens vaste rechtspraak wordt met ‘zijn arbeid’ bedoeld het laatst verrichte werk voorafgaand aan de ziekmelding. Dit is de hoofdregel. Een uitzondering hierop wordt aangenomen in de situatie dat eerder een EZWb heeft plaatsgevonden, betrokkene niet weer heeft gewerkt en zich vervolgens weer ziek heeft gemeld. In een dergelijke situatie geldt het toetsingskader zoals uiteen is gezet in de uitspraak van de Raad van 23 december 2022. [1] Aan de daarin genoemde voorwaarden is in ieder geval voldaan als de verzekeringsarts in het kader van de nieuwe ziekmelding vaststelt dat de medische beperkingen niet zijn toegenomen. Deze vaststelling is dan voldoende om een weigering van een ZW-uitkering op grond van artikel 19 van de ZW te kunnen dragen. Indien de medische beperkingen van betrokkene ten opzichte van de EZWb op een of meer punten van de FML zijn toegenomen, dan moet worden beoordeeld in hoeverre dit consequenties heeft voor de geschiktheid van de oorspronkelijk bij de EZWb geselecteerde functies.
4.2.
De beroepsgrond dat appellant meer beperkt is dan ten tijde van de EZWb is aangenomen, slaagt niet. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 21 november 2022 afdoende heeft toegelicht dat de klachten en belastbaarheid van appellant per de datum in geding (24 juni 2021) ongewijzigd zijn in vergelijking met de EZWb. Onderschreven wordt wat de rechtbank daartoe heeft overwogen in 7.2 van de aangevallen uitspraak. Daaraan wordt toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met zijn rapport van 3 oktober 2024 afdoende heeft gemotiveerd dat met de in hoger beroep overgelegde brief van 14 mei 2021 van de orthopedisch chirurg de schouderklachten van appellant worden bevestigd. Met deze schouderklachten is rekening gehouden in de FML. Ook de stemmingsklachten waren bekend en zijn in acht genomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat, nog daargelaten dat de gegevens uit de behandelovereenkomst van Mental Cure van december 2023 niet een op een kunnen worden teruggelegd naar de datum in geding tweeëneenhalf jaar eerder, deze behandelovereenkomst niet wijst op een verkeerde inschatting van de belastbaarheid op de datum in geding. Hij heeft toegelicht dat daarbij tevens van belang is dat voordat appellant kon starten met de behandeling, de huisarts nauwelijks voor psychische klachten is geraadpleegd en dat appellant geen psychofarmaca gebruikte. Hoewel invoelbaar is dat appellant ervaart dat zijn klachten verder zijn toegenomen als gevolg van de beëindiging van zijn ZW-uitkering, bestaan geen aanknopingspunten voor deze conclusie in de dossierstukken. Voor zover appellant heeft bedoeld dat ook de EZWb niet juist is geweest, wordt opgemerkt dat in deze procedure geen ruimte bestaat om de EZWb opnieuw ter discussie te stellen omdat deze in rechte is komen vast te staan.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de weigering van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van N. El Khabazi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) N. El Khabazi

Voetnoten

1.CRvB 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2658.