ECLI:NL:CRVB:2024:2332

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
18/757 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over continuering WIA-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies

Op 11 december 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de continuering van haar WIA-uitkering. De zaak betreft een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg van 21 december 2017. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat zij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet kan vervullen. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft gecontinueerd, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 60,56%.

Tijdens de procedure heeft het Uwv de WIA-uitkering van appellante met ingang van 6 juni 2016 gecontinueerd. De Raad heeft een deskundige benoemd, die aanvullende beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft vastgesteld. De Raad heeft geconcludeerd dat de in hoger beroep geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellante. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv is gegrond verklaard.

Appellante heeft recht op een vergoeding van haar proceskosten, die zijn begroot op € 5.185,50. Het Uwv is ook veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht dat appellante in beroep en hoger beroep heeft betaald. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van functies in het kader van de WIA.

Uitspraak

18/757 WIA, 24/969 WIA
Datum uitspraak: 11 december 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 21 december 2017, 16/4143 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Tijdens de procedure in hoger beroep heeft het Uwv de WIA-uitkering van appellante met ingang van 6 juni 2016 gecontinueerd. Appellante heeft aangevoerd dat zij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet kan vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft gecontinueerd waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 60,56%.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. F.E.R.M. Verhagen, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 20/1365 WIA, plaatsgevonden op 30 september 2021. Voor appellante is mr. Verhagen verschenen. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
De Raad heeft vragen gesteld aan het Uwv. Het Uwv heeft een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd. Appellante heeft daarop gereageerd.
De Raad heeft I.A.K. Snels, verzekeringsarts, als deskundige benoemd. De deskundige heeft op 20 februari 2023 een rapport uitgebracht. Het Uwv heeft op 28 maart 2023 een nieuwe beslissing op het bezwaar genomen.
Bij brief van 20 juli 2023 heeft appellante te kennen gegeven dat met de nieuwe beslissing op bezwaar niet (volledig) is tegemoetgekomen aan het bezwaar en een zienswijze naar voren gebracht. Het Uwv heeft op deze zienswijze gereageerd. Appellante heeft hierop een reactie gegeven.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als productiemedewerker voor 35,89 uur per week. Met ingang van 13 mei 2013 is aan appellante een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellante met ingang van 13 september 2014 in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij appellante onverminderd volledig arbeidsongeschikt is geacht.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 maart 2016. De arbeidsdeskundige heeft voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 5 april 2016 de WIA-uitkering van appellante met ingang van 6 juni 2016 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 18 november 2016 (bestreden besluit I) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een FML van 16 november 2016 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
1.4.
Naar aanleiding van een melding van toegenomen klachten van appellante heeft het Uwv bij besluit van 12 april 2018 de WIA-uitkering van appellante met ingang van 22 november 2017 laten herleven waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 64,90%. Bij besluit van 2 november 2018 is het bezwaar van appellante tegen dit besluit gegrond verklaard in die zin dat de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 61,68%. Het beroep tegen dat besluit is door de rechtbank Limburg bij uitspraak van 26 februari 2020 ongegrond verklaard en in hoger beroep (in de zaak 20/1365 WIA) is die uitspraak door de Raad met een uitspraak van 23 december 2021 [1] bevestigd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit I ongegrond verklaard en daarmee bestreden besluit I in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig plaatsgevonden en berust de besluitvorming van het Uwv op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. Omdat de rechtbank geen reden had om te twijfelen aan het medische oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zij geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft in hoger beroep de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden herhaald. Appellante is van mening dat haar toestand is verslechterd ten opzichte van 2013 en ziet daarom niet in waarom er nu, in tegenstelling tot de situatie in 2013, geen urenbeperking is aangenomen. Zij wijst daarbij op de lagere GAF-score die door dezelfde psychiater in zowel 2013 als in 2016 vastgesteld. Voorts zijn haar energetische beperkingen volgens appellante ook al reden voor het aannemen van een urenbeperking. Appellante heeft gewezen op de informatie van psychiater J.P.J. Leunissen van 5 december 2016 waarin gesproken wordt over eenzelfde uitputtingsdepressie als in 2013.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Inschakelen deskundige
4.1.
Omdat bij de Raad twijfel is ontstaan over de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen, heeft de Raad verzekeringsarts Snels als deskundige benoemd. De deskundige heeft in haar rapport van 20 februari 2023 geconcludeerd dat appellante op de datum in geding 6 juni 2016, in aanvulling op de FML van 16 november 2016, beperkingen had ten aanzien van trillingen op de linkerhand/-pols en krachtige schroefbewegingen met links.
4.2.
Naar aanleiding van het rapport van de deskundige heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 16 maart 2023 een gewijzigde FML opgesteld waarin aanvullende beperkingen in lijn met het rapport van de deskundige zijn opgenomen. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in een rapport van 22 maart 2023 toegelicht dat hij alle eerder geduide functies heeft laten vervallen en nieuwe functies heeft geselecteerd. Op basis van de nieuwe functies bedraagt de mate van arbeidsongeschiktheid 60,56%. Met een nieuwe beslissing op het bezwaar van 28 maart 2023 (bestreden besluit II) heeft het Uwv het bezwaar van appellante (alsnog) gegrond verklaard en de WIA-uitkering van appellante met ingang van 6 juni 2016 gecontinueerd in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 80%.
4.3.
Appellante heeft bij brief van 20 juli 2023 gereageerd op zowel het rapport van de deskundige als de nieuwe besluitvorming van het Uwv en de daaraan ten grondslag liggende rapporten. Appellante heeft aangevoerd dat de geduide functies niet passend zijn in verband met verschillende overschrijdingen van de belastbaarheid.

Het oordeel van de Raad

5.1.
Omdat het Uwv met het besluit van 28 maart 2023 bestreden besluit I niet langer heeft gehandhaafd, slaagt het hoger beroep. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd, het beroep tegen bestreden besluit I wordt gegrond verklaard en dat besluit wordt vernietigd.
5.2.
Het bestreden besluit II van 28 maart 2023 wordt, gelet op artikel 6:19 van de Awb, mede in de beoordeling betrokken.
5.3.
Gelet op bestreden besluit II is in geschil de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 6 juni 2016 heeft vastgesteld op 60,56%.
5.4.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
5.5.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Het Uwv heeft het oordeel van de deskundige overgenomen, in lijn daarmee aanvullende beperkingen in de FML opgenomen en een nieuwe beslissing op het bezwaar genomen. Appellante heeft in reactie op de nieuwe beslissing op het bezwaar geen nieuwe medische gronden aangevoerd. De Raad gaat daarom uit van de juistheid van de FML van 16 maart 2023.
5.6.
Er is geen aanleiding voor het oordeel dat de in hoger beroep geselecteerde functies in medisch opzicht niet geschikt zijn voor appellante. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 22 maart 2023 en 24 oktober 2023 de geschiktheid van de functies voldoende gemotiveerd. De beroepsgrond dat in de functie receptionist (SBC-code 315120) sprake is van veelvuldige storingen en weinig voorspelbaarheid slaagt niet. De functie receptionist bestaat voor 60% uit het ontvangen van bezoekers en voor 25% uit het doorverwijzen van bezoekers. De overige 15% bestaat uit administratieve handelingen die verbonden zijn aan de bezoekers. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat de functionaris hierbij niet veelvuldig wordt gestoord of een taak waaraan hij/zij werkt veelvuldig moet onderbreken, waarbij ook een rol speelt dat uit de functieomschrijving blijkt dat men niet alleen achter de balie zit en er een collega aanwezig is die eventueel bij kan springen. Dat in het Basisinformatie CBBS bij item 1.9.6 de functie van receptionist als voorbeeld wordt genoemd als een functie waarin sprake is van onderbrekingen betekent niet dat de belasting geldt voor alle voorkomende functies van receptionist. Ook is het werk – routinematig ontvangen en doorverwijzen van bezoekers, noteren van gegevens en dergelijke – voorspelbaar zonder wisselende omstandigheden of taakinhoud.
5.6.1.
Ook wordt appellante niet gevolgd in haar standpunt dat in de functie huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334) sprake is van overschrijdingen ten aanzien van de items 4.7.1 schroefbewegingen met hand en arm, 4.17 hoofdbewegingen en 5.7.1 boven schouderhoogte actief zijn. In de FML is bij 4.7.1 toegelicht ‘kan geen grote kracht uitoefenen bij wring/schroefbewegingen aan de linkerzijde’. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de handel van de wringer op de werkwagen met rechts kan worden bediend zodat het uitwringen van schoonmaakdoeken mogelijk is. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gewezen op verschillende voorzieningen als hulp bij het wringen. Deze voorzieningen kunnen in redelijkheid van een werkgever gevergd worden aan te schaffen. Anders dan waarvan appellante uitgaat blijkt uit de functieomschrijving niet dat het uitwringen van schoonmaakdoeken of een mop met een wringer tweehandig en met kracht plaatsvindt. Ten aanzien van hoofdbewegingen zijn er geen beperkingen aangenomen. De draaihoek van de hoofdbewegingen in deze functie blijft met 45 graden in alle richtingen binnen de norm. De frequentie van 150 keer per uur is vergelijkbaar met een niveau van het dagelijks leven. Hoewel de frequentie bij boven schouderhoogte werken met zes keer per uur hoger is dan de normaalwaarde van tweemaal per uur, bedraagt de aaneengesloten duur slechts één minuut, wat aanmerkelijk minder is dan vijf minuten. De hogere frequentie wordt gecompenseerd door de kortere aaneengesloten duur. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de motiveringen ten aanzien van de hoofdbewegingen en boven schouderhoogte actief zijn voorgelegd aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die met deze motiveringen akkoord is gegaan.
5.6.2.
Verder moet volgens appellante in de functie medewerker tuinbouw
(SBC-code 111010) het minimaal 60 keer per uur open en dicht draaien van een buisje geduid worden als schroefbewegingen met de hand. Uit de functieomschrijving blijkt echter niet dat het om het open- en dichtschroeven van een buisje gaat. In de Resultaat functiebeoordeling is 4.7 schroefbewegingen met de hand en arm bij deze functie geen kenmerkende belasting. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat als al sprake zou zijn van een schroefbeweging, hierbij dus niet sprake is van een krachtinspanning die verder gaat dan wat noodzakelijk is voor normaal dagelijks functioneren.
5.6.3.
In de functie verkoper winkel (SBC-code 317014) is volgens appellante sprake van weinig voorspelbaar werk met veelvuldige storingen en zijn er overschrijdingen van de belastbaarheid op de items 4.15 frequent lichte voorwerpen hanteren en 5.7.1 boven schouderhoogte actief zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat deze functie – hulpverkoper in een kledingwinkel – een gestructureerd en overzichtelijk takenpakket heeft en dat het tussendoor beantwoorden van vragen van klanten niet een gedwongen onderbreking of verstoring betekent. Appellante is verder op item 4.15 niet beperkt, wat betekent dat zij tijdens elk uur van de werkdag ongeveer 600 keer voorwerpen van ruim 1 kilogram kan hanteren. Uit item 4.14.1 blijkt dat appellante ongeveer 10 kilogram kan tillen of dragen. De functiebelasting – tijdens vier werkuren 30 maal ongeveer 5 kilogram achtereen verhangen of ordenen van kleding, tijdens vier werkuren 60 maal ongeveer 1 kilogram achtereen ophangen van kleding, tijdens één werkuur 2 maal ongeveer 10 kilogram achtereen een mantel of doos tillen – blijft binnen de belastbaarheid van appellante. Het boven schouderhoogte werken betreft het ophangen van kleding aan hoge rekken. De aaneengesloten duur is aanmerkelijk minder dan 5 minuten, namelijk slechts enkele seconden per keer met een frequentie van 10 maal per uur. Het gewicht van deze kleding is 1 kilogram, maar in de regel veel minder dan 1 kilogram. De belastbaarheid op dit item wordt niet overschreden. Ook ten aanzien van deze functie kan de motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep worden gevolgd.
5.7.
Het voorgaande betekent dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid per 6 juni 2016 terecht heeft vastgesteld op 60,56% en dat de WIA-uitkering van appellante per die datum terecht wordt gecontinueerd in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 80%.

Conclusie en gevolgen

6. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd en het beroep tegen bestreden besluit I wordt gegrond verklaard. Bestreden besluit I wordt vernietigd. Het beroep tegen bestreden besluit II slaagt niet en wordt daarom ongegrond verklaard.
7. Appellante krijgt een vergoeding voor haar proceskosten. Deze kosten worden begroot op € 1.248,- in bezwaar (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde per punt van € 624,-), € 1.750,- in beroep
(1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 875,-) en € 2.187,50 in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting en 0,5 punt voor de reactie op bestreden besluit II, met een waarde per punt van € 875,-), in totaal € 5.185,50 voor verleende rechtsbijstand. Appellante krijgt ook het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoed.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 18 november 2016 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 28 maart 2023 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 5.185,50;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 172,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2024.
(getekend) E. Dijt
(getekend) C.M. Snellenberg

Voetnoten

1.CRvB 23 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3266.