ECLI:NL:CRVB:2024:2424
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning IVA-uitkering op grond van de Wet WIA wegens niet-duurzame arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uwv om appellant per 10 maart 2021 een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen, omdat de volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam zou zijn. Appellant, die voorheen als meubelmaker werkte, heeft zich op 13 maart 2019 ziekgemeld met rugklachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv vastgesteld dat appellant beperkingen heeft, maar dat deze niet duurzaam zijn. De Raad heeft een onafhankelijke verzekeringsarts benoemd, die concludeerde dat de arbeidsongeschiktheid van appellant op de datum in geding niet duurzaam was. Het Uwv heeft het arbeidsongeschiktheidspercentage bijgesteld naar 80 tot 100%, maar blijft bij de conclusie dat appellant geen recht heeft op een IVA-uitkering. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 2 augustus 2023, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. S. Heijnen, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. C. Roele. De Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat het Uwv terecht geen IVA-uitkering heeft toegekend, maar dat appellant wel recht heeft op een WGA-uitkering. De uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 24 februari 2023 werd vernietigd, en het besluit van 16 april 2021 werd herroepen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid per 10 maart 2021 op 80 tot 100% werd vastgesteld. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant.