ECLI:NL:CRVB:2024:337
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant per 7 februari 2021 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die voor het laatst als constructieschilder werkte, had zich op 19 augustus 2019 ziekgemeld met longklachten. Het Uwv beëindigde de uitkering na een medisch onderzoek, waarbij appellant belastbaar werd geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 juli 2020. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat was om passende functies te vervullen. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij hoger beroep aantekende bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad heeft de zaak op 21 februari 2024 behandeld en geconcludeerd dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd, ondanks dat appellant niet fysiek door een verzekeringsarts was onderzocht. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verzekeringsarts voldoende informatie had verzameld om tot een weloverwogen beslissing te komen. De Raad onderschreef deze overwegingen en concludeerde dat de door het Uwv geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant, gezien de vastgestelde beperkingen in de FML.
Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.