ECLI:NL:CRVB:2024:337

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
23/1533 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant per 7 februari 2021 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die voor het laatst als constructieschilder werkte, had zich op 19 augustus 2019 ziekgemeld met longklachten. Het Uwv beëindigde de uitkering na een medisch onderzoek, waarbij appellant belastbaar werd geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 juli 2020. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat was om passende functies te vervullen. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij hoger beroep aantekende bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad heeft de zaak op 21 februari 2024 behandeld en geconcludeerd dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd, ondanks dat appellant niet fysiek door een verzekeringsarts was onderzocht. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verzekeringsarts voldoende informatie had verzameld om tot een weloverwogen beslissing te komen. De Raad onderschreef deze overwegingen en concludeerde dat de door het Uwv geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant, gezien de vastgestelde beperkingen in de FML.

Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

23/1533 ZW
Datum uitspraak: 21 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 april 2023, 21/5820 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 6 januari 2021 heeft het Uwv de uitkering die appellant ontving op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 13 oktober 2021 (bestreden besluit) bij de beëindiging van de
ZW-uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. R. Kuijer, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 november 2023. Voor appellant is verschenen mr. Kuijer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per
7 februari 2021 heeft beëindigd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten zodat hij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als constructieschilder voor 36,17 uur per week. Op 19 augustus 2019 heeft hij zich ziekgemeld met longklachten. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de ZW toegekend. In het kader van een eerstejaars
ZW-beoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts werkzaam bij het Uwv. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 juli 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 6 januari 2021 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 7 februari 2021 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. Dat appellant niet fysiek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep is onderzocht en dat geen informatie is opgevraagd bij zijn behandelaren, is volgens de rechtbank onvoldoende om het onderzoek niet zorgvuldig te achten. Er is geen sprake van een situatie dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend idee over de beperkingen van appellant heeft gehad. De primaire arts heeft appellant op het spreekuur gezien en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant telefonisch gesproken. Daarbij zijn de door appellant naar voren gebrachte klachten meegenomen. De door appellant in bezwaar ingebrachte medische informatie is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd betrokken bij de beoordeling. Dit geldt volgens de rechtbank ook voor de naar aanleiding van de hoorzitting opgevraagde informatie van de huisarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van het onderzoek een voldoende duidelijk beeld gekregen van de medische toestand van appellant. Daarom heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens de rechtbank geen aanleiding hoeven zien nader te informeren bij de behandelaren van appellant of om appellant zelf nog daadwerkelijk te zien of fysiek te onderzoeken. Voorts is het de rechtbank niet gebleken dat het Uwv een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant en meer beperkingen had moeten aannemen. De artsen van het Uwv hebben volgens de rechtbank op een inzichtelijke wijze gemotiveerd dat de in de FML beschreven beperkingen voldoende zijn. Met betrekking tot de longklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens de rechtbank aan de hand van de informatie van de Turkse arts en de huisarts inzichtelijk en overtuigend weerlegd wat appellant daarover naar voren heeft gebracht en inzichtelijk toegelicht waarom appellant daardoor alleen voor zware inspanningen is beperkt. Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde medische beperkingen in de FML van 20 juli 2020 moet volgens de rechtbank worden aangenomen dat de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies geschikt zijn. Er is geen grond voor het oordeel dat de belasting in de geselecteerde functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat een onderzoek waarbij hij niet persoonlijk fysiek is onderzocht en de verzekeringsarts geen medische informatie heeft opgevraagd, niet zorgvuldig is geweest. Uitgangspunt is volgens appellant dat er een fysiek onderzoek dient plaats te vinden. Zonder dit onderzoek kan volgens appellant geen sprake zijn van een correct besluit. Alleen het doornemen van het dossier is volgens appellant niet voldoende. Ook heeft appellant aangevoerd dat zijn functionele mogelijkheden niet juist zijn vastgesteld.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de ZW-uitkering van appellant te beëindigen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatstverdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen. [1] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.3.
De gronden die appellant heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van zijn gronden in beroep. Deze gronden zijn door de rechtbank voldoende besproken en de Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank. Daarbij wordt benadrukt dat de primaire arts appellant op het spreekuur 15 juli 2020 uitgebreid lichamelijk en psychisch heeft onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant vervolgens tijdens een telefonisch spreekuur gesproken en alle beschikbare medische informatie op een inzichtelijke en begrijpelijke wijze bij de beoordeling betrokken. Op grond van deze informatie (voornamelijk van de longarts) is de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 6 oktober 2021 gemotiveerd tot de conclusie gekomen dat appellant, zoals is aangegeven in de FML, beperkt geacht moet worden voor zware inspanningen. Onder deze omstandigheden had de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, geen aanleiding hoeven zien om appellant zelf lichamelijk te onderzoeken. Het niet met medische gegevens onderbouwde standpunt van appellant dat zijn functionele mogelijkheden desondanks niet juist zijn vastgesteld, leidt niet tot twijfel aan de voor appellant vastgestelde beperkingen in de FML van 20 juli 2020.
Arbeidskundige beoordeling
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) L.B. Vrugt

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.