Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
Betreft: Bevestiging ontslag op staande voet wegens werkweigering
HR-medewerker heeft gezegd dat appellant vanaf 1 april 2020 is opgeroepen door zijn manager, maar dat hij nergens op heeft gereageerd. Werkgeefster heeft geprobeerd om via WhatsApp, per brief en telefonisch met appellant in contact te komen maar dat is niet gelukt. De HR-medewerker is meerdere keren langs de woning van appellant geweest, maar heeft appellant niet thuis aangetroffen. Ook na de ontslagbrief van 13 april 2020 heeft werkgeefster niets meer van appellant gehoord. Ter zitting heeft appellant verklaard dat hij de oproepen van de werkgeefster bewust heeft genegeerd. Volgens appellant gaf werkgeefster aan dat het veilig was om te werken, maar was dat volgens hem niet juist. Appellant was niet van plan om bij werkgeefster terug te keren omdat het heel lang onveilig is geweest door de coronacrisis. Gelet op deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat aan de werkloosheid van appellant een dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het BW ten grondslag ligt en dat appellant hiervan een verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank acht hierbij met name van belang dat de aard en de ernst van de gedraging van appellant erin is gelegen dat hij zonder communicatie met werkgeefster niet meer op het werk is verschenen en de pogingen van werkgeefster om met hem in contact te komen volgens zijn verklaring ter zitting heeft genegeerd. Het had op de weg van appellant gelegen om met werkgeefster in gesprek te gaan over het door hem ervaren gevoel van onveiligheid en in overleg met werkgeefster te proberen een oplossing te zoeken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat de gevolgen van het ontslag ingrijpend voor appellant zijn geweest. Wel heeft de rechtbank geconcludeerd dat de hoorzitting op een onzorgvuldige wijze is afgehandeld. De rechtbank zag aanleiding dat gebrek met de toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren maar zag tevens aanleiding om het Uwv in verband daarmee het door appellant betaalde griffierecht te laten vergoeden.
Het oordeel van de Raad
Conclusie en gevolgen
WW-uitkering uit te betalen in stand blijft.