ECLI:NL:CRVB:2024:476

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
23/315 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA en de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA, waarbij het Uwv haar arbeidsongeschiktheid op 29,66% had vastgesteld. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep ongegrond verklaarde, heeft appellante een expertiserapport van verzekeringsarts M. de Vries ingediend, waarin aanvullende medische beperkingen werden geschetst. Het Uwv heeft vervolgens een nieuwe FML opgesteld, maar de Raad oordeelde dat deze niet volledig was en dat de medische beperkingen van appellante niet correct waren weergegeven. De Raad heeft het bestreden besluit II van het Uwv vernietigd en het Uwv opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij alle medische beperkingen uit het rapport van De Vries in acht moeten worden genomen. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 5.629,35 bedragen. De Raad heeft bepaald dat het beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad kan worden ingesteld.

Uitspraak

23/315 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 januari 2023, 21/5843 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 maart 2024
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en meegedeeld dat [gemachtigde] als haar gemachtigde zal optreden. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. [gemachtigde] heeft de gronden van het hoger beroep aangevuld en een nader stuk ingezonden.
Het Uwv heeft op 1 november 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen en nadere stukken ingediend. Namens appellante heeft [gemachtigde] hierop gereageerd. Partijen hebben vervolgens op elkaars standpunt gereageerd.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 31 januari 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot en haar gemachtigde [gemachtigde] . De gemachtigde heeft door middel van videobellen deelgenomen aan de zitting. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. I.M. Veringmeier.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als medewerker receptie en telefonie voor gemiddeld 28,43 uur per week. Op 14 februari 2019 heeft zij zich ziekgemeld wegens toegenomen pijnklachten aan de nek en depressieve klachten. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 januari 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 29,66%. Het Uwv heeft bij besluit van 9 februari 2021 geweigerd appellante met ingang van 11 februari 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 20 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 oktober 2021 ten grondslag. Omdat appellante geen arbeidskundige bezwaren had aangevoerd, is er geen rapport opgemaakt door een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze plaatsgevonden en is niet gebleken van feiten of omstandigheden die het Uwv tot nader onderzoek aanleiding hadden moeten geven. In wat appellante heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen reden gezien het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Volgens de rechtbank heeft het Uwv geen onvolledig beeld gehad van de medische situatie van appellante op de datum in geding. Gelet op de overtuigende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de rechtbank geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat appellante in beroep geen nieuwe medische informatie heeft ingebracht waaruit naar voren komt dat zij meer beperkingen heeft dan in de FML is vastgesteld. Nu de rechtbank geen twijfel heeft aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige te benoemen. De rechtbank heeft ook geen grond gezien voor het oordeel dat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellante heeft het Uwv haar medische beperkingen onderschat en is zij niet in staat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. Appellante acht zich volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en vindt dat zij vanaf 11 februari 2021 in aanmerking komt voor een
IVA-uitkering. Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt een expertiserapport van de verzekeringsarts M. de Vries van 26 juni 2023 overgelegd.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep 26 september 2023 in geding gebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het expertiserapport van verzekeringsarts De Vries aanleiding gezien tot wijziging van zijn eerder ingenomen standpunt en de FML op enkele punten aangepast. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de medische beperkingen verwoord in een nieuwe FML van 26 september 2023. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 6 oktober 2023, op basis van de nieuwe FML, geconcludeerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet geschikt zijn voor appellante, nieuwe functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid per 11 februari 2021 berekend op 65,71%. Bij de nieuwe beslissing op bezwaar van 1 november 2023 (bestreden besluit II) heeft het Uwv het bezwaar van appellante (alsnog) gegrond verklaard en haar met ingang van 11 februari 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend.
De reactie van appellante
3.3.
Appellante kan zich niet verenigen met bestreden besluit II. Volgens appellante heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte niet alle aanvullende beperkingen die in het expertiserapport van verzekeringsarts De Vries zijn vermeld overgenomen. Het gaat daarbij met name om aanvullende beperkingen in het persoonlijke functioneren (werk met veelvuldige storingen en onderbrekingen en een hoog handelingstempo) en om de door verzekeringsarts De Vries opgenomen urenbeperking van maximaal 2 uur per dag en maximaal 10 uur per week.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Het nadere besluit van 1 november 2023 wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van rechtswege in de beoordeling betrokken. Nu het bestreden besluit niet langer wordt gehandhaafd, komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. Ook het bestreden besluit zal worden vernietigd.
4.2.
Gelet op bestreden besluit II is in geschil de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van
11 februari 2021 heeft vastgesteld op 65,71% en appellante terecht in aanmerking heeft gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering die is gebaseerd op die mate van arbeidsongeschiktheid.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
Appellante heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gemotiveerd betwist door inzending van het expertiserapport van verzekeringsarts De Vries van 26 juni 2023. Deze verzekeringsarts heeft blijkens haar rapport kennis genomen van alle beschikbare medische gegevens en appellante uitvoerig medisch onderzocht. Het expertiserapport geeft blijk van een gedegen en zorgvuldig onderzoek. De verzekeringsarts heeft op basis van de voorliggende medische informatie en haar eigen onderzoeksbevindingen geconcludeerd dat bij appellante sprake is van een degeneratieve kanaalstenose in de nek op niveau C5-C6 en (in mindere mate) C6-C7 met vernauwing van het neuroforamen C6 beiderzijds, waardoor sprake is van radiculaire pijn, met daarnaast een chronisch pijnsyndroom van de nek, dat negatief wordt beïnvloed door onder andere een depressieve episode (chronisch, ernstig), een angststoornis en een PTSS. Deze problematiek was ook aanwezig op de datum in geding. De verzekeringsarts heeft toegelicht dat de pijn en de psychopathologie bij appellante een complex geheel lijken met een elkaar onderling versterkende dynamiek waardoor de klachten van appellante in een negatieve spiraal zijn geëscaleerd tot een niveau dat maakt dat zij al jaren tot weinig in staat is. In het expertiserapport heeft verzekeringsarts De Vries de aanvullende beperkingen, waaronder die in het persoonlijk functioneren en de medische urenbeperking, uitgebreid toegelicht.
4.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft blijkens zijn rapport van 26 september 2023 en de nieuwe FML een aantal aanvullende beperkingen overgenomen uit het expertiserapport van verzekeringsarts De Vries. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat de verzekeringsgeneeskundige expertise medische informatie bevat die een ander beeld geven van de nekklachten. Bij de eerdere beoordeling is uitgegaan van een chronisch pijnsyndroom, waarbij sprake was van artrose en discopathie in de cervicale wervelkolom, maar waarbij geen aanwijzingen bestonden voor beïnvloeding van de uittredende zenuwwortels. Bij een herhaling van de MRI in mei 2023 is gebleken dat omstreeks de datum in geding sprake was van radiculaire pijn in de armen bij een vernauwing van het foramen ter hoogte van cervicale wervel 6. Daarmee is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep sprake van beïnvloeding of prikkeling van de zenuwwortels. Hij heeft hierin aanleiding gezien de verzekeringsarts De Vries te volgen in haar advies om (verdergaande) beperkingen aan te nemen in statisch en dynamisch functioneren als het gaat om het maken van hoofdbewegingen, het hoofd in een bepaalde stand houden en boven schouderhoogte actief zijn. Ook moet volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep frequent reiken en de kracht in beide armen en handen beperkt worden geacht. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een beperking overgenomen ten aanzien van de blootstelling aan grassen en pollen wegens allergie.
4.6.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen grond gezien om de verzekeringsarts De Vries te volgen in haar advies om meer beperkingen aan te nemen ten aanzien van het persoonlijk functioneren, omdat appellante tijdens het onderzoek blijkbaar een verminderde aandachtsfunctie had. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er daarbij op gewezen dat bij onderzoek door de primaire verzekeringsarts geen afwijkingen bestonden in de aandacht of overige cognitieve functies en geconcludeerd dat de bevindingen van het psychisch onderzoek door verzekeringsarts De Vries blijkbaar niet geheel representatief zijn voor de situatie op de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook geen aanleiding gezien om de door verzekeringsarts De Vries opgenomen urenbeperking over te nemen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is deze urenbeperking teveel klachtcontingent ingegeven. Hoewel appellante pijn ervaart en hierin een consistent verhaal neerzet, blijft bestaan dat de ernst van de ervaren belemmeringen niet volledig verklaard kan worden met de aard en de ernst van de aanwezige ziekte en gebrek die naar voren komt uit de medische informatie. Indien voldoende rekening wordt gehouden met de lichamelijke en psychische beperkingen in werk, inclusief het beperken van structureel overwerk en onregelmatige werktijden, ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden voor een verdergaande arbeidsduurbeperking.
4.7.
De Raad volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet in zijn standpunt dat geen aanvullende beperkingen moeten worden aangenomen in het persoonlijk functioneren en dat ook geen urenbeperking geldt van maximaal 2 uur per dag en maximaal 10 uur per week.
4.7.1.
Met betrekking tot de aanvullende beperkingen in het persoonlijk functioneren (werk met veelvuldige storingen en onderbrekingen en een hoog handelingstempo) overweegt de Raad dat de verzekeringsarts De Vries, blijkens haar expertiserapport, een uitgebreid oriënterend psychisch onderzoek heeft verricht en daarbij heeft geconstateerd dat de aandacht bij appellante wel goed is te trekken, maar slechts matig is te behouden. Zij raakt de draad van het gesprek gemakkelijk kwijt en het spreekuurcontact vermoeit haar zichtbaar. De Vries, die de beschikking had over de rapporten van de primaire verzekeringsarts van 19 januari 2021 en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 oktober 2021, heeft uitdrukkelijk verklaard dat ook op de datum in geding sprake was van een situatie waarbij de aandacht van appellante moeilijk was te behouden. De verzekeringsarts heeft daarentegen, blijkens zijn rapport van
19 januari 2021, slechts beperkt psychisch onderzoek bij appellante verricht en in zijn rapport alleen vermeld dat appellante vaak met de ogen dicht zit, maar wel reageert op aanspreken en dat aandacht en concentratie intact zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante niet gezien op een fysiek spreekuur en blijkens zijn rapport appellante alleen telefonisch gehoord in bezwaar. Daarom wordt doorslaggevende betekenis toegekend aan de conclusie van De Vries.
4.7.2.
Met betrekking tot de urenbeperking van maximaal 2 uur per dag en maximaal 10 uur per week wordt overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn reactie eraan voorbij ziet dat verzekeringsarts De Vries uitvoerig en overtuigend heeft gemotiveerd dat de pijnklachten die appellante ervaart zeker aannemelijk zijn, dat appellante vanaf 2009, toen de klachten ontstonden, consistent over haar pijnklachten heeft verklaard en dat haar behandelaren, de bedrijfsarts en de specialisten van Ergatis haar klachten van nekpijn, vermoeidheid en somberheid steeds hebben geduid in het kader van de diverse stoornissen die bij appellante spelen. De verzekeringsarts De Vries heeft voldoende toegelicht dat afgaande op het dagverhaal van appellante met de frequente rustperiodes overdag en de ernstige klinische presentatie, appellante voor maximaal 2 uur per dag en maximaal 10 uur per week belastbaar is, rekening houdend met de overige (aanvullende) beperkingen die deze verzekeringsarts heeft gesteld.
Arbeidskundige beoordeling
4.7.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.6 is overwogen volgt dat de FML van 26 september 2023 geen juiste en volledige weergave bevat van de medische beperkingen van appellante op de datum in geding. Daardoor staat niet vast dat appellante medisch geschikt was de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen.
Conclusie en vervolg
4.8.
Het beroep van appellante tegen bestreden besluit II is gegrond. De Raad zal (ook) bestreden besluit II vernietigen. Gelet op het tijdsverloop in deze zaak en de gelegenheid die het Uwv heeft gehad om bestreden besluit II van een toereikende motivering te voorzien, wordt aanleiding gezien om het Uwv niet nogmaals de gelegenheid te bieden de motivering aan te vullen. Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb wordt het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Bij de medische beoordeling dient het Uwv alle (aanvullende) medische beperkingen uit het expertiserapport van verzekeringsarts De Vries van 26 juni 2023 over te nemen en op basis van de aldus vastgestelde medische beperkingen de mate van arbeidsongeschiktheid per 11 februari 2021 opnieuw te berekenen. Gelet op het standpunt van appellante dat zij vanaf 11 februari 2021 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, wordt het Uwv ook opgedragen om bij de nieuwe beslissing op bezwaar te beslissen over de aanspraken van appellante op een IVA-uitkering vanaf die datum. Het Uwv wordt, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb opgedragen om binnen 8 weken na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Met het oog op een voortvarende afdoening van dit geschil, ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen dit nieuwe besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Proceskosten
4.9.
Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.750,- in beroep (1 punt voor het aanvullend beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting) en € 1.750,- in hoger beroep (1 punt voor het aanvullend beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting) aan kosten van rechtsbijstand. Met betrekking tot de vordering van appellante tot vergoeding van de kosten van € 4.131,02 in verband met het expertiserapport dat zij heeft ingebracht, wordt geoordeeld dat deze gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking komt. Met betrekking tot de gevorderde kosten voor administratieve en secretariële ondersteuning wordt overwogen dat die niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht niet in deze kosten voorziet (zie ook de uitspraak van de Raad van 19 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2897). Daarnaast bestaat geen aanleiding voor integrale vergoeding van de kosten van de door de appellante ingeschakelde medisch adviseur, maar vindt vergoeding forfaitair plaats met toepassing van het in artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken opgenomen uurtarief. Dit betekent dat voor vergoeding in aanmerking komt:
€ 2.129,35 (€ 142,75 x 895/60 minuten). De voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten bedragen in totaal € 5.629,35. Ook dient het Uwv het door appellante in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen de besluiten van 20 oktober 2021 en 1 november 2023 gegrond en vernietigt deze besluiten;
  • draagt het Uwv op om binnen 8 weken na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen de door het Uwv nieuw te nemen beslissing op bezwaar slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten die appellante in beroep en in hoger beroep heeft moeten maken tot een bedrag van in totaal € 5.629,35;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het door haar in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 185,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2024.
(getekend) S. Wijna
(getekend) N. ter Heerdt