ECLI:NL:CRVB:2024:518

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
22/2251 WMO15-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 17 juni 2022. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Westerveld, die hem een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning had verstrekt voor de periode van 5 oktober 2020 tot en met 8 november 2022. Het college had in een besluit van 20 oktober 2021 het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en de omvang van de maatwerkvoorziening gehandhaafd op 244 minuten per week.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting bleek dat appellant en zijn gemachtigde niet waren verschenen, terwijl het college zich had laten vertegenwoordigen door mr. C.H. Wielsma. De Raad moest beoordelen of appellant nog procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak, nu het college op 27 februari 2024 een nieuw besluit had genomen waarin aan appellant voor de periode van 14 augustus 2023 tot en met 13 augustus 2026 een maatwerkvoorziening was verstrekt met een lagere omvang van 150 minuten per week.

De Raad concludeerde dat er geen procesbelang meer was, omdat het geschil betrekking had op een reeds verstreken periode en het toekennen van ondersteuning met terugwerkende kracht niet mogelijk was. Bovendien was er geen bewijs dat appellant schade had geleden. De Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding en terugbetaling van griffierecht af. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de griffier heeft het proces-verbaal ondertekend.

Uitspraak

22.2251 WMO15-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 juni 2022, 21/3724 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Westerveld (college)
Datum uitspraak: 7 maart 2024
Zitting hebben: A. van Gijzen als voorzitter, K.H. Sanders en M.C. Stoové als leden
Griffier: M. Dafir
Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen ter zitting. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.H. Wielsma.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1.
Het college heeft aan appellant op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in opeenvolgende besluiten voor de periode van 5 oktober 2020 tot en met 8 november 2022 een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning verstrekt met een omvang van – laatstelijk – 244 minuten per week in de vorm van zorg in natura.
1.2.
In het besluit van 20 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en de omvang van de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning gehandhaafd op 244 minuten per week voor de periode van 5 oktober 2020 tot en met 8 november 2022. Het college heeft aanleiding gezien voor vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
3.1.
Appellant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank.
3.2.
Het college heeft op 27 februari 2024 een besluit van 9 augustus 2023 overgelegd, waarin aan appellant voor de periode van 14 augustus 2023 tot en met 13 augustus 2026 een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning is verstrekt met een omvang van 150 minuten per week in de vorm van zorg in natura. Volgens het college is er geen sprake meer van procesbelang.
4. De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of appellant procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak.
4.1.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen [1] is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.
4.2.
Het geschil betreft de beoordeling van een reeds verstreken periode. Het met terugwerkende kracht toekennen van huishoudelijke ondersteuning in natura is niet mogelijk. Het is niet gesteld of gebleken dat appellant schade heeft geleden. De gemachtigde van appellant heeft bij brief van 6 maart 2024 meegedeeld dat appellant belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep met het oog op een gewenste wijziging van de verstrekte maatwerkvoorziening. De Raad constateert dat er op dit moment nog geen nieuwe melding is gedaan en dat er geen bezwaar is gemaakt tegen het besluit 9 augustus 2023, waarin de omvang van huishoudelijke hulp is vastgesteld zonder extra tijd in verband met allergieën en met een lagere omvang in tijd dan nu in geschil is. Waarom er toch een toekomstig belang zou zijn, is de Raad niet duidelijk geworden en de gemachtigde van appellant is, ondanks daartoe te zijn opgeroepen, niet ter zitting verschenen om dat toe te lichten. Daarom vindt de Raad het niet aannemelijk dat er nog toekomstig belang is. Ten slotte heeft het college ter zitting meegedeeld dat bij een nieuwe aanvraag een nieuwe beoordeling zal worden verricht op basis van de dan aan de orde zijnde feiten en omstandigheden.
4.3.
Onder deze omstandigheden valt niet in te zien dat appellant nog procesbelang heeft. Gelet hierop wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
4.4.
Appellant krijgt geen vergoeding van proceskosten en krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter van de meervoudige kamer
(getekend) M. Dafir (getekend) A. van Gijzen
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887.