ECLI:NL:CRVB:2024:695

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
23/170 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van besluit tot intrekking en terugvordering van bijstand

In deze zaak gaat het om een verzoek om terug te komen van het oorspronkelijke besluit tot intrekking en terugvordering van bijstand. Appellant heeft in 2015 bijstand ontvangen, maar deze is ingetrokken omdat hij medewerking aan een huisbezoek heeft geweigerd. In 2022 heeft appellant een verzoek om herziening ingediend, maar dit is afgewezen omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat, hoewel het oorspronkelijke besluit onmiskenbaar onjuist is, de afwijzing van het herzieningsverzoek niet evident onredelijk is. De Raad weegt hierbij het tijdsverloop en de rechtszekerheid mee. Appellant heeft te lang gewacht met het indienen van het verzoek, waardoor het college niet in staat is om nader onderzoek te doen naar de situatie van appellant. De rechtbank heeft het beroep tegen de afwijzing van het herzieningsverzoek ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

23/170 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 2 december 2022, 22/1443 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (college)
Datum uitspraak: 9 april 2024
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 4 maart 2022 heeft het college het verzoek van appellant om herziening van een besluit van 11 mei 2015 tot intrekking en terugvordering van bijstand (oorspronkelijke besluit) afgewezen. Appellant heeft tegen het besluit van 4 maart 2022 bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 11 juli 2022 (bestreden besluit) bij de afwijzing gebleven. Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. H.A. van der Kleij, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 oktober 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Kleij en zijn bewindvoerder [naam]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door L. de Kroon. Ter zitting is de verhuurster van appellant als getuige gehoord.
De Raad heeft het onderzoek heropend, omdat het niet volledig is geweest. De Raad heeft partijen met een brief van 22 november 2023 (heropeningsbrief) nadere vragen gesteld. Het college heeft daarop geantwoord met een e-mailbericht van 11 december 2023 en appellant heeft daarop geantwoord met een brief van 13 december 2023.
De Raad heeft partijen met een brief van 15 januari 2024 laten weten dat de Raad een nader onderzoek ter zitting niet nodig vindt en daarbij verzocht om toestemming om de zaak zonder nadere zitting af te doen. De Raad heeft partijen daarbij gewezen op hun recht om ter zitting te worden gehoord. Appellant heeft toestemming gegeven om een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten. Het college heeft niet binnen de hem gegeven termijn verklaard gebruik te willen maken van dat recht. Daarom heeft de Raad met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. Daarna heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb opnieuw gesloten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze zaak gaat het om een verzoek om terug te komen van het oorspronkelijke besluit tot intrekking en terugvordering van bijstand. Appellant voert aan dat sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Daarnaast voert appellant aan dat het oorspronkelijke besluit onmiskenbaar onjuist is en dat de afwijzing van het verzoek om terug te komen van het oorspronkelijke besluit evident onredelijk is. Appellant krijgt daarin geen gelijk. Er is geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en de afwijzing van het verzoek om terug te komen van het oorspronkelijke besluit is niet evident onredelijk.

Inleiding

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Het college heeft met het oorspronkelijke besluit de bijstand en een koopkrachttegemoetkoming van appellant ingetrokken vanaf 14 augustus 2014. Het college heeft dat gedaan omdat, voor zover hier van belang, appellant op 8 mei 2015 heeft geweigerd medewerking te verlenen aan een huisbezoek op zijn woonadres. Ook heeft het college met het oorspronkelijke besluit de kosten van bijstand en van de koopkrachttegemoetkoming over de periode van 14 augustus 2014 tot en met 31 maart 2015 van appellant teruggevorderd tot een bedrag van € 8.104,94. Appellant heeft tegen het oorspronkelijke besluit bezwaar gemaakt. Met een besluit van 4 februari 2016 heeft het college het bezwaar tegen het oorspronkelijke besluit niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Met een e-mailbericht van 30 september 2021 heeft de bewindvoerder van appellant het college verzocht om terug te komen van het oorspronkelijke besluit. Bij dat verzoek heeft appellant een eigen verklaring en een verklaring van zijn verhuurster overgelegd.
1.3.
Het college heeft vervolgens de onder het procesverloop genoemde besluiten genomen. Het college heeft het verzoek om herziening van het oorspronkelijke besluit afgewezen omdat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding geven om terug te komen van het oorspronkelijke besluit. De weigering om terug te komen van het oorspronkelijke besluit is niet evident onredelijk. Het oorspronkelijke besluit is niet onmiskenbaar onjuist en het verzoek is bovendien onredelijk laat ingediend.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regel die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk is, is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Het verzoek van appellant strekt ertoe dat het college terugkomt van het oorspronkelijke besluit. Het college heeft hierop beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
4.3.
Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is.
Nieuwe feiten of veranderde omstandigheden
4.4.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. De nieuwe feiten of veranderde omstandigheden moeten van zodanige aard zijn dat zij tot een ander besluit aanleiding kunnen geven.
4.5.
Appellant heeft aangevoerd dat sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Volgens appellant is sprake van veranderde omstandigheden omdat hij nu onder bewind staat en bezig is zijn leven op de rit te krijgen. Het oorspronkelijke besluit leidt bovendien tot stressklachten. De invordering werkt door in de huidige situatie van appellant. Daarnaast betreft de getuigenverklaring van de verhuurster een nieuw feit omdat dit bewijs oplevert van eerder gestelde feiten en omstandigheden. Ook heeft appellant gewezen op een uitspraak van de Raad van 1 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1518 waarin de Raad heeft overwogen dat een besluit van de Belastingdienst genomen na het oorspronkelijke besluit een nieuw gebleken feit betreft. Wat appellant aanvoert slaagt niet. Daarvoor is het volgende van belang.
4.5.1.
Dat appellant nu onder bewind staat en bezig is zijn leven op de rit te krijgen, gezondheidsklachten heeft en in zijn huidige situatie nog altijd de gevolgen van de intrekking en terugvordering ondervindt kan – anders dan appellant stelt – niet worden gekwalificeerd als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Deze feiten en omstandigheden zijn wel nieuw, maar hebben geen betrekking op de periode waarop het oorspronkelijke besluit betrekking heeft en kunnen dus geen aanleiding geven tot een ander besluit.
4.5.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat ook de getuigenverklaring van de verhuurster geen nieuw feit of veranderde omstandigheid is. Een getuigenverklaring zou een nieuw feit kunnen opleveren, maar dat is – anders dan appellant stelt – alleen het geval als de verklaring niet op een eerder moment had kunnen worden opgesteld. Niet in geschil is dat dit wel mogelijk was. De getuigenverklaring van de verhuurster levert daarom geen nieuw feit op. Dit geldt ook voor de door haar ter zitting afgelegde verklaring. Dit betekent dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn. Het beroep op de uitspraak van 1 augustus 2023 leidt niet tot een ander oordeel. Het ging in die zaak om een tijdens de bezwaarfase genomen besluit van de Belastingdienst dat mogelijk tot een ander besluit had geleid als het eerder bekend was geweest en niet – zoals in deze zaak – om bewijs van eerder al gestelde feiten en omstandigheden.
Evident onredelijk
4.6.
Appellant heeft verder aangevoerd en ter zitting toegelicht dat de afwijzing van zijn herzieningsverzoek evident onredelijk is omdat het besluit onmiskenbaar onjuist is. Volgens appellant is het oorspronkelijke besluit onmiskenbaar onjuist omdat de intrekking vanaf 14 augustus 2014 alleen is gebaseerd op een formele grondslag, namelijk weigering medewerking huisbezoek. Een feitelijke grondslag voor de besluitvorming ontbreekt.
4.6.1.
Naar aanleiding van de vragen in de heropeningsbrief heeft het college onder meer te kennen gegeven dat de in het oorspronkelijke besluit genoemde grondslag onjuist is. De Raad begrijpt hieruit dat niet in geschil is dat de intrekking voorafgaand aan het huisbezoek niet kan worden gebaseerd op het geen medewerking verlenen aan dat huisbezoek. [1] Het oorspronkelijke besluit ontbeert in zoverre een toereikende feitelijke grondslag. Het college stelt echter dat het oorspronkelijke besluit daarmee niet onmiskenbaar onjuist is. Mogelijk zou het oorspronkelijke besluit in stand kunnen blijven, maar daarvoor is nader onderzoek nodig. Dat onderzoek kan echter niet meer worden gedaan omdat er sinds het oorspronkelijke besluit acht jaar zijn verstreken. Voor het college is het rechtszekerheidsbeginsel een zwaarwegend argument om het verzoek om herziening af te wijzen. Het is niet duidelijk geworden waarom appellant niet eerder een verzoek om herziening heeft ingediend.
4.6.2.
Appellant heeft naar aanleiding van de heropeningsbrief en de onder 4.6.1 genoemde reactie van het college aangevoerd dat geen betekenis toekomt aan het moment waarop hij het verzoek om herziening heeft ingediend, als het oorspronkelijke besluit onmiskenbaar onjuist is. Appellant krijgt daarin geen gelijk. De Raad zal hierna toelichten waarom appellant geen gelijk krijgt.
4.6.3.
Uit 4.6.1 volgt – anders dan het college stelt – dat het oorspronkelijke besluit onmiskenbaar onjuist is voor zover het de intrekking over de periode voorafgaand aan het huisbezoek betreft. Niet in geschil is immers dat er voor de intrekking geen feitelijke grondslag is. De onmiskenbare onjuistheid van een besluit kan worden betrokken bij de beoordeling of de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is, maar dat geldt – gelet op het belang van de rechtszekerheid – ook voor het moment waarop een herzieningsverzoek is ingediend. [2]
4.6.4.
Het college heeft in het bestreden besluit terecht in aanmerking genomen dat het verzoek om herziening onredelijk laat is ingediend. Uit de stukken blijkt dat appellant vanaf het moment dat de beslissing op bezwaar tegen het oorspronkelijke besluit is genomen vijfeneenhalf jaar heeft gewacht met het indienen van een herzieningsverzoek. Appellant stelt dat hij met een brief van 25 november 2015 al een herzieningsverzoek heeft ingediend, maar dat was tijdens de bezwaarprocedure tegen het oorspronkelijke besluit. Op deze brief van 25 november 2015 is in bezwaar besloten. Ook heeft appellant gesteld dat hij in 2020 contact heeft opgenomen met het wijkteam over een verzoek om herziening, maar daarvoor vindt de Raad geen steun in de stukken zodat hieraan alleen al geen betekenis toekomt omdat appellant dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Appellant heeft het herzieningsverzoek onredelijk laat ingediend. Dit is in strijd met de rechtszekerheid. Ook heeft appellant hiermee het college de mogelijkheid ontnomen om nader onderzoek te doen naar de woonsituatie van appellant om zo de rechtsgevolgen van het oorspronkelijke besluit mogelijk toch in stand te laten, maar dan op een andere grondslag. Bij de belangenafweging in het kader van de evidente onredelijkheid moet dus naast het belang van de rechtszekerheid en de (gedeeltelijke) onmiskenbare onjuistheid van het oorspronkelijke besluit ook betrokken worden de mogelijkheid dat rechtsgevolgen van het onjuiste deel op een voldoende feitelijke grondslag in stand hadden kunnen blijven en dat daarover geen zekerheid meer kan worden verkregen door het zeer late verzoek om herziening. Het college mocht gelet hierop het tijdsverloop zwaar meewegen bij de afwijzing van het verzoek om herziening. Andere belangen die het college hierbij had moeten betrekken heeft appellant niet gesteld.
4.7.
Uit 4.6.1 tot en met 4.6.4 volgt dat de beroepsgronden geen aanleiding geven voor het oordeel dat het evident onredelijk is het oorspronkelijke besluit niet te herzien.

Conclusie en gevolgen

4.8.
Uit 4.5 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van het herzieningsverzoek in stand blijft.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van M.V. Kamphuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2024.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) M.V. Kamphuis

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regel

Artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van 22 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1546.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1106 en de uitspraak van 25 november 2009, ECLI:NL:CBB:2009:BK5737.