In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van een bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de buitenbehandelingstelling van haar aanvraag om bijstand, die door het college was afgewezen omdat het bezwaar te laat zou zijn ingediend. De Raad oordeelde dat de schriftelijke weergave van een telefonisch contact met de gemeente als een bezwaarschrift moet worden aangemerkt, waardoor het bezwaar tijdig was ingediend. Ondanks deze erkenning bleef de Raad van oordeel dat de buitenbehandelingstelling in stand moest blijven, omdat appellante niet alle benodigde gegevens voor de beoordeling van haar aanvraag had ingeleverd, ondanks eerdere waarschuwingen van het college dat haar aanvraag anders buiten behandeling zou worden gesteld.
De zaak begon toen appellante, die sinds 2012 bijstand ontving, in 2021 een aanvraag om bijstand indiende. Het college had haar bijstand eerder ingetrokken omdat zij niet op afspraken was verschenen. Na een aantal uitnodigingen en een gebrek aan ingediende gegevens, stelde het college de aanvraag buiten behandeling. Appellante maakte bezwaar, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college dit ten onrechte had gedaan, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Appellante ging in hoger beroep, wat leidde tot de huidige uitspraak.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep slaagde, maar dat het college de aanvraag terecht buiten behandeling had gesteld. De Raad heeft de kosten van de rechtsbijstand voor appellante toegewezen en het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van benodigde gegevens en de erkenning van mondelinge bezwaren in schriftelijke vorm.