ECLI:NL:CRVB:2024:836

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
23/2675 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening AOW-pensioen met korting wegens niet verzekerde jaren en fiscale gevolgen van belastingverdrag Nederland-Duitsland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek om herziening van het AOW-pensioen. Appellant had in 2006 een AOW-pensioen toegekend gekregen, waarbij een korting van 32% was toegepast vanwege 16 niet verzekerde jaren, omdat hij in Duitsland had gewerkt. Appellant verzocht de Sociale verzekeringsbank (Svb) om herziening van dit besluit, omdat hij meende dat de fiscale gevolgen van het gewijzigde belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland hem financieel benadeelden. De Svb wees het verzoek om herziening af, en dit werd door de rechtbank Gelderland bevestigd. De Raad oordeelde dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die tot herziening van het besluit moesten leiden. De Raad bevestigde dat de korting op het AOW-pensioen terecht was toegepast en dat de Svb niet bevoegd was om compensatie te bieden voor de fiscale nadelen die appellant ondervond. De Raad benadrukte dat de wettelijke bepalingen over het recht op en de hoogte van het AOW-pensioen bindend zijn, en dat de kwestie van belastingheffing aan de wetgever is.

Uitspraak

23/2675 AOW
Datum uitspraak: 26 april 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 augustus 2023, 22/5871 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
Het verzoek om herziening is terecht afgewezen omdat appellant geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen die tot herziening van het besluit moeten leiden. De fiscale nadelige gevolgen voor appellant van het gewijzigde belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland kunnen niet leiden tot het ongedaan maken van de korting op het AOW-pensioen.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken aan de Raad toegestuurd. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2024. Appellant heeft aan de zitting deelgenomen via beeldbellen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
De besluiten van de Svb
1.1.
Aan appellant is bij besluit van 12 juni 2006 een AOW-pensioen [1] toegekend. Op dit AOW-pensioen is een korting toegepast van 32% in verband met afgerond 16 niet verzekerde jaren omdat appellant toen in Duitsland werkte. Dit besluit staat in rechte vast.
1.2.
Op 22 augustus 2022 heeft appellant de Svb verzocht het besluit van 12 juni 2006 te herzien. Appellant vindt dat de korting op zijn AOW-pensioen vanaf 2016 ongedaan moet worden gemaakt omdat hij op grond van het Belastingverdrag van 2012 tussen Nederland en Duitsland [2] vanaf 2016 financieel benadeeld wordt. Zijn Duitse pensioen wordt sinds 2016 in Nederland belast in plaats van in Duitsland. Door de hogere belastingdruk in Nederland is dat financieel nadelig. Samen met de korting op zijn AOW-pensioen wordt hij daarom dubbel gepakt. Hiervoor wil hij worden gecompenseerd. Het verzoek om herziening is afgewezen bij besluit van 7 oktober 2022.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 3 november 2022 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 7 oktober 2022 ongegrond verklaard. Het feit dat het Duitse pensioen in Nederland wordt belast is geen feit dat of omstandigheid die van invloed kan zijn op de beslissing. Daarom ziet de Svb dat niet als een nieuw feit of nieuwe omstandigheid. Het besluit van 12 juni 2006 was ook niet onmiskenbaar onjuist. Het besluit van 12 juni 2006 wordt daarom niet herzien. De korting op het AOW-pensioen heeft terecht plaatsgevonden. Er is daarom geen reden om het AOW-pensioen voor de toekomst toe aan te passen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft de Svb het verzoek om herziening terecht afgewezen. Het feit dat appellant vanaf 2016 in Nederland belasting moet betalen over zijn Duitse pensioen is geen nieuw feit of veranderde omstandigheid die tot herziening van het besluit van 12 juni 2006 noopt. De vraag waar appellant belasting dient te betalen en hoe hoog die belasting is, staat geheel los van de vraag over welke jaren appellant AOW-pensioen heeft opgebouwd. Het is niet aan de Svb om te besluiten of en zo ja, hoe appellant gecompenseerd moet worden voor eventuele nadelige gevolgen van het belastingverdrag. Dat is aan de wetgever en appellant heeft zich in dat kader ook terecht tot de politiek gewend, zij het tot op heden vergeefs. Het bestreden besluit is ook niet evident onredelijk.
Het standpunt van appellant
Appellant heeft herhaald dat hij door het Belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland sinds 2016 wordt gediscrimineerd. In dat verdrag wordt sinds 2016 namelijk een onderscheid gemaakt tussen in Nederland woonachtige personen met een Duits pensioen van meer dan € 15.000,- en in Nederland woonachtige personen met een Duits pensioen van minder dan € 15.000,-. Van deze laatste groep, waartoe appellant ook behoort, wordt het Duitse pensioen in Nederland belast en dat is voor appellant financieel nadelig. Hierdoor vindt er tussen deze twee groepen een ongeoorloofde discriminatie plaats. Volgens appellant wordt hij financieel dubbel gepakt nu een korting op zijn AOW-pensioen plaatsvindt omdat hij in Duitsland heeft gewerkt en hij over het Duitse pensioen in Nederland belasting moet betalen. Pogingen om het Belastingverdrag aan te laten passen, zijn mislukt. Ter compensatie van zijn financieel nadeel moet de Svb de korting op zijn AOW-pensioen vanaf 2016 ongedaan maken, aldus appellant.

Het oordeel van de Raad

4.1
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en volstaat met verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen, tot het zijne. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Op grond van zijn werkzaamheden in Duitsland was op appellant de Duitse socialezekerheidswetgeving van toepassing. Hij is op grond van die werkzaamheden in Duitsland verzekerd geweest en ontvangt ook een Duits pensioen. Appellant was in de periode waarin de Duitse socialezekerheidswetgeving op hem van toepassing was dus niet voor de AOW verzekerd. Dit volgt uit Europese regels. [3] Voor elk niet verzekerd jaar vindt een korting van 2% op het AOW-pensioen plaats. Dit volgt uit dwingende bepalingen in de AOW. [4] Vastgesteld wordt dat de korting op het AOW-pensioen juist is geweest. Dit wordt in wezen door appellant ook niet bestreden. De Raad begrijpt dat appellant zich te kort gedaan voelt door het fiscale nadeel dat hij lijdt. De Svb kan echter, evenmin als de Raad, de gevraagde compensatie toekennen. De Svb is namelijk net als de rechtbank en de Raad gebonden aan de wettelijke bepalingen over het recht op en de hoogte van het AOWpensioen.
4.4.
Evenals de rechtbank wijst de Raad er, ten overvloede, op dat de Hoge Raad [5] als hoogste belastingrechter heeft geoordeeld dat de toepassing van de door appellant gehekelde verdragsbepaling [6] in het Belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland niet meebrengt dat een verboden onderscheid tussen (groepen van) belastingplichtigen wordt gemaakt.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2024.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) S.S. Blok
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Artikel 6a Algemene Ouderdomswet
Zo nodig in afwijking van artikel 6 en de daarop berustende bepalingen:
a. wordt als verzekerde aangemerkt de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie;
b. wordt niet als verzekerde aangemerkt de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.
Artikel 13, eerste lid, Algemene Ouderdomswet
Op het bruto-ouderdomspensioen, vastgesteld op grond van artikel 9, wordt een korting toegepast van 2% voor elk kalenderjaar, dat de pensioengerechtigde na het bereiken van de aanvangsleeftijd, doch vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd niet verzekerd is geweest.

Voetnoten

1.Ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet.
2.Belastingverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 2012, 123 en 2015, 178).
3.En artikel 6a van de AOW.
4.Artikel 13.
6.Artikel 17.