ECLI:NL:CRVB:2024:871

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
23/1056 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van AOW-pensioen naar de norm van een ongehuwde pensioengerechtigde na duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van AOW-pensioen aan appellant. De Raad oordeelt dat appellant vanaf 17 november 2020 duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote, die in Indonesië woont. Dit oordeel is gebaseerd op de feiten dat appellant en zijn echtgenote sinds de aanvang van hun huwelijk apart van elkaar hebben gewoond en dat er geen gezamenlijke activiteiten meer zijn ondernomen sinds begin 2020. De Raad concludeert dat de situatie van duurzaam gescheiden leven is bevestigd door de indiening van een echtscheidingsverzoek op 2 maart 2022 en de uitspraak van de echtscheiding op 10 mei 2022. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) en herroept het besluit van 7 oktober 2021, waardoor appellant recht heeft op een ongehuwdenpensioen.

Uitspraak

23/1056 AOW
Datum uitspraak: 26 april 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 maart 2023, 22/317 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
De Raad is van oordeel dat vanaf 17 november 2020 sprake was van een situatie van duurzaam gescheiden leven. Tussen appellant en zijn echtgenote bestond enkel één financiële band. Dat sprake is van een gewilde en als duurzaam aan te merken situatie vindt bevestiging in de indiening van het echtscheidingsverzoek op 2 maart 2022 en het uitspreken van de echtscheiding op 10 mei 2022. Dat appellant nog telefonisch contact had met zijn echtgenote, doet daar niet aan af.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 15 maart 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn broer [naam broer]. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is in 2010 gehuwd met [echtgenote] (echtgenote), die in Indonesië woont. Op 29 december 2020 heeft appellant een AOW-pensioen bij de Svb aangevraagd.
1.2.
Met een besluit van 7 oktober 2021 heeft de Svb aan appellant per 17 november 2020 een AOW-pensioen toegekend naar de norm van een gehuwde pensioengerechtigde. Bij besluit van 24 december 2021 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat uit de feiten en omstandigheden niet is gebleken dat sprake is van duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de mate van onderling contact en de financiële verstrengeling aan het aannemen van duurzaam gescheiden leven in de weg staan.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant is van mening dat hij, gelet op de feiten en omstandigheden, vanaf de aanvang van zijn AOW-pensioen duurzaam gescheiden van zijn echtgenote leeft.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over duurzaam gescheiden leven in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
In geschil is of appellant vanaf 17 november 2020 – de ingangsdatum van zijn AOWpensioen – als duurzaam gescheiden levend moet worden aangemerkt als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW.
Wettelijk kader
4.3.
Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW, wordt voor de toepassing van de AOW als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.4.
Voor gevallen waarin geen sprake is van een gewilde verbreking van de huwelijkse samenleving legt de Raad het begrip duurzaam gescheiden leven als volgt uit. Gehuwde mensen leven pas duurzaam gescheiden als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
a. a) ten minste één van hen wil de huwelijkse samenleving verbreken;
b) ieder van hen leidt afzonderlijk een eigen leven alsof hij of zij niet met de ander is gehuwd;
c) ten minste één van hen bedoelt deze situatie als blijvend. [1]
4.5.
Of aan deze voorwaarden wordt voldaan, moet blijken uit de feitelijke omstandigheden. Daarvoor is niet voldoende dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning. De huwelijkse samenleving kan immers bestaan zonder dat de echtgenoten samenwonen. Bepalend is het al dan niet verbroken zijn van de echtelijke samenleving. [2] Voor de beoordeling of mensen duurzaam gescheiden leven is verder niet van belang om welke redenen zij de huwelijkse samenleving niet (of nog niet, niet meer of niet opnieuw) hebben verbroken. [3]
Wel duurzaam gescheiden leven
4.6.
Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat vanaf 17 november 2020 sprake was van een situatie van duurzaam gescheiden leven. In de periode in geding leidde ieder zijn leven, als ware hij niet met de ander gehuwd. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat appellant en zijn echtgenote sinds de aanvang van het huwelijk steeds apart van elkaar hebben gewoond in respectievelijk Nederland en Indonesië. Voor bezoeken aan elkaar hadden zij een toeristenvisum nodig, dat een beperkte duur had. Als zij elkaar bezochten verbleven zij niet bij elkaar maar in een hotel of bij vrienden. Zij hebben elkaar sinds begin 2020 niet meer ontmoet, waardoor er geen gezamenlijke activiteiten meer zijn ondernomen. Zij hebben geen kinderen en vanaf aanvang van huwelijk geen sleutel van elkaars woning en verzorgen elkaar niet bij ziekte. Zij hadden eens per een à twee weken telefonisch contact. Ze betalen ieder de kosten van hun woning en dragen niet bij aan elkaars huishouden. Er is geen gezamenlijke rekening of gezamenlijk bezit. Tussen appellant en zijn echtgenote bestond enkel één financiële band. De echtgenote had als gevolg van het huwelijk aanspraak op een ABPnabestaandenpensioen. Dat had kunnen worden omgezet in een hoger ouderdomspensioen maar is noodgedwongen voortgezet omdat de echtgenote daarvoor geen toestemming heeft gegeven. Op grond van bovenstaande moet worden geconcludeerd dat appellant ten tijde in geding duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote. Er is sprake van een door hen beiden gewilde verbreking van de echtelijke samenleving en zij leiden sindsdien ieder een eigen leven alsof zij niet gehuwd zijn met de ander, terwijl deze toestand als bestendig is bedoeld. Dat dit een gewilde en als duurzaam aan te merken situatie was, vindt bevestiging in de indiening van het echtscheidingsverzoek op 2 maart 2022 en het uitspreken van de echtscheiding op 10 mei 2022. Dat appellant nog wekelijks telefonisch contact heeft met zijn echtgenote, doet daar niet aan af.

Conclusie en gevolgen

4.6.
Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb [4] zal de Raad zelf voorzien en het besluit van 7 oktober 2021 herroepen. Appellant heeft vanaf 17 november 2020 recht op een ongehuwdenpensioen. De Raad bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 24 december 2021;
  • herroept het besluit van 7 oktober 2021;
  • bepaalt dat het AOW-pensioen van appellant per 17 november 2020 wordt bepaald naar de norm voor een ongehuwde;
  • bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 186,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter. In tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2024.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) S.S. Blok
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH [woonplaats] ) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 9, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet
Deze wet kent een bruto-ouderdomspensioen voor:
a. de ongehuwde pensioengerechtigde;
b. de gehuwde pensioengerechtigde.
Artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene Ouderdomswet
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
(…)
als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

Voetnoten

1.Uitspraak van 23 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3273.
2.Uitspraak van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932.
3.Uitspraken van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277 en 3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1093.
4.Algemene wet bestuursrecht.