ECLI:NL:CRVB:2024:988

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
22/3100 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en onzorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht. Appellante heeft zich ziekgemeld na een ziekenhuisopname vanwege nierproblemen en heeft een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uwv heeft haar aanvraag afgewezen, waarna appellante bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep is gegaan. Appellante betwist de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en stelt dat haar klachten onvoldoende zijn meegewogen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv in hoger beroep het gebrek in de voorbereiding van het bestreden besluit heeft hersteld. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd, omdat appellante niet voldoet aan de vereisten van 35% arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellante.

Uitspraak

22/3100 WIA
Datum uitspraak: 15 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 augustus 2022, 21/6652 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 14 januari 2021 heeft het Uwv geweigerd appellante met ingang van 9 februari 2021 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 8 september 2021 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. J.M. Krommendijk, advocaat, hoger beroep ingesteld, verzocht om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 juni 2023. Voor appellante is verschenen mr. Krommendijk en [X]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister.
Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Het Uwv heeft een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 november 2023 ingediend. Appellante is in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren.
Onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als management ondersteuner voor 30,63 uur per week. Op 10 juli 2019 heeft appellante zich ziekgemeld met onder meer klachten na een ziekenhuisopname in verband met nierproblemen. Nadat appellante een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 januari 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 8 september 2021 geweigerd appellante met ingang van 9 februari 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft uitgelegd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om een beperking op te nemen voor beroepsmatig chaufferen omdat de medicatie die appellante slikt geen relevante invloed heeft op de rijvaardigheid. Hij heeft ook geen aanleiding gezien voor beperkingen voor vasthouden en verdelen van de aandacht, omdat deze beperkingen feitelijk alleen worden vastgesteld als er sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis. Uit het onderzoek van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep, en uit de brief van de psychotherapeut is niet gebleken van een ernstige psychiatrische stoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat er geen objectief bewijs is van de aanwezigheid van het carpaal tunnelsyndroom. Ook is er geen behandeling voor ingesteld en appellante heeft geen klachten die typisch zijn voor deze aandoening. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat de verhoogde vatbaarheid voor infecties niet moet leiden tot een algemene beperking voor werken met anderen. Ten aanzien van de door appellante geclaimde krampen heeft hij aangegeven dat er geen sprake is van een neurologische of vasculaire aandoening die tot krampen leidt. Daarnaast zou dit ook niet direct leiden tot beperkingen voor lopen (tijdens het werk), staan (tijdens het werk) en geknield of gehurkt actief zijn. Wat betreft de urenbeperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat de energetische invloed vanwege de verminderde nierfunctie niet verdergaand is dan door de verzekeringsarts is aangenomen en wat uit het dagverhaal blijkt. Appellante heeft in beroep niet met medische gegevens aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld heeft gehad van haar gezondheidstoestand op de datum in geding. De rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellante overschrijden, zodat de functies terecht geschikt zijn geacht voor appellante.
Het hoger beroep van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Appellante heeft haar standpunt herhaald dat bij de vaststelling van haar mate van arbeidsongeschiktheid ten onrechte geen medische informatie is opgevraagd. Volgens appellante heeft er geen concreet onderzoek van appellante plaatsgevonden. Onduidelijk is dan op welke concrete medisch objectiveerbare gegevens de beoordeling berust. Appellante meent nog steeds dat haar psychische en lichamelijke klachten onvoldoende bij de beoordeling door de verzekeringsartsen zijn betrokken. Appellante heeft aangevoerd dat zij behandelingen ondergaat en dat er wel sprake is van een CTS en een mentale aandoening (bipolair). Appellante kan niet zelfstandig huishoudelijke taken uitvoeren. Dit wordt grotendeels door de kinderen opgepakt en zij krijgt ook huishoudelijke hulp vanuit de WMO. Appellante heeft in hoger beroep stukken overgelegd van haar internist en van haar huisarts.
3.2.
Het Uwv heeft in hoger beroep appellante alsnog uitgenodigd voor een spreekuur bij een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dat spreekuur heeft op 4 september 2023 plaatsgevonden. In het rapport van 27 november 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat de bevindingen naar aanleiding van het verrichte fysieke spreekuur geen aanleiding geven voor wijziging van het medisch oordeel.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.3.
Appellante heeft in hoger beroep terecht aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. In de primaire fase heeft een telefonisch spreekuur plaatsgevonden en in de bezwaarfase is volstaan met een hoorzitting via beeldbellen in aanwezigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In de uitspraken van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:99 en ECLI:NL:CRVB:2023:104, heeft de Raad overwogen dat een spreekuur meestal in fysieke vorm zal plaatsvinden, maar dat ook een spreekuur dat telefonisch of met behulp van een beeldverbinding is verricht, een spreekuurcontact, zoals bedoeld in de uitspraak van de Raad van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491, kan zijn. Ook bij een spreekuur dat via een telefoon/beeldverbinding plaatsvindt, geldt onverkort dat het onderzoek zorgvuldig moet zijn. Zo nodig zal de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dat geval moeten (kunnen) motiveren waarom van een fysiek (lichamelijk en/of psychisch) onderzoek kon worden afgezien, zeker als op dat gebied gronden zijn aangevoerd. In de aanvullende gronden van 19 maart 2021 is namens appellante aangevoerd dat geen psychisch en lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. In het rapport van 27 juli 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet toegelicht dat, gelet op de klachten die door appellante in de bezwaarfase naar voren zijn gebracht, van een spreekuuronderzoek kon worden afgezien. Het medisch onderzoek in de bezwaarfase is niet met de vereiste zorgvuldigheid geschied. Dit gebrek is in hoger beroep echter hersteld doordat appellante op 4 september 2023 alsnog het spreekuur van een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bezocht.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante op 4 september 2023 lichamelijk en psychisch onderzocht en zijn bevindingen getoetst aan de destijds opgemaakte rapporten. Ook heeft hij de informatie van behandelaars bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat zijn onderzoek geen ander licht werpt op de belastbaarheid van appellante op de datum in geding dan eerder door hem is aangenomen.
4.5.
Er bestaat geen twijfel over de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak en neemt deze over. Uit de inzichtelijke en toereikend gemotiveerde rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat met alle medisch te objectiveren klachten rekening is gehouden bij het vaststellen van de belastbaarheid van appellante. Daarbij is de informatie van de behandelend sector kenbaar meegewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de in hoger beroep ingezonden informatie in een rapport van 16 januari 2023 gemotiveerd toegelicht waarom deze informatie geen aanleiding geeft om appellante meer beperkt te achten. Uit de brieven van de internist blijkt een beschrijving van de bekende problematiek en er worden geen gegevens vermeld die anders zijn dan waarvan eerder is uitgegaan. De verklaring van de huisarts bevat geen medisch-inhoudelijke informatie die ziet op de datum in geding. Er is geen reden de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen in diens standpunt. Wat appellante heeft aangevoerd, levert dan ook geen nieuwe bevindingen op over haar medische situatie op de datum in geding en biedt onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.6.
Nu geen twijfel bestaat over de medische grondslag van het bestreden besluit, wordt geen aanleiding gezien voor het raadplegen van een onafhankelijk deskundige.
Arbeidskundige beoordeling
4.7.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Uit 4.3 volgt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, zodat dit besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. In hoger beroep heeft het Uwv dit gebrek aan het bestreden besluit alsnog hersteld en uit 4.5 en 4.6 volgt dat het Uwv terecht appellante met ingang van 9 februari 2021 een WIA-uitkering heeft geweigerd. Aannemelijk is dat appellante door het geconstateerde gebrek in de voorbereiding van het bestreden besluit niet is benadeeld, omdat ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan een besluit met gelijke uitkomst zou zijn genomen. Onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb zal de schending worden gepasseerd en wordt het bestreden besluit in stand gelaten. Het hoger beroep van appellante slaagt niet en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd, met verbetering van gronden. Voor een veroordeling tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente bestaat geen grond, zodat het verzoek daartoe dient te worden afgewezen.
6. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. De kosten voor verleende rechtsbijstand worden begroot op
€ 875,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift) en € 1.750,- (1 punt voor het hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) in hoger beroep, totaal € 2.625,-.
7. Daarnaast dient het Uwv het door appellante in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.625,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 185,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2024.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) M.D.F. de Moor

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.