ECLI:NL:CRVB:2025:1000

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
23/3396 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vaststelling van een dwangsom door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een bestuurlijke boete die aan appellante is opgelegd door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De minister had in een besluit van 13 januari 2023 het bezwaar van appellante tegen de boete ongegrond verklaard en een dwangsom toegekend wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar. Appellante betwistte de datum van bekendmaking van het besluit en stelde dat het besluit pas op 18 januari 2023 was ontvangen, terwijl de minister stelde dat het besluit op 13 januari 2023 was verzonden. De Raad heeft geoordeeld dat de minister aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit op de juiste datum ter bezorging aan PostNL is aangeboden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de dwangsom correct was vastgesteld. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

23/3396 WSF
Datum uitspraak: 2 juli 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 november 2023, 23/1891 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
SAMENVATTING
Net als de rechtbank is de Raad van oordeel dat de minister aannemelijk heeft gemaakt dat het door de gemachtigde van appellante beweerdelijk niet eerder dan op 18 januari 2023 ontvangen boetebesluit is verzonden op 13 januari 2023. De dwangsom is door de minister vastgesteld op het juiste bedrag.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. W.G.N.M. van Caam hoger beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft het hoger beroep behandeld op een zitting van 21 mei 2025. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Caam. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Fazli.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Met een besluit, gedateerd op 13 januari 2023, heeft de minister het bezwaar van appellante tegen de aan haar opgelegde bestuurlijke boete ongegrond verklaard. Met een besluit gedateerd op diezelfde datum heeft de minister aan appellante een dwangsom toegekend wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar.
1.2.
Met een besluit van 9 maart 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het door appellante gemaakte bezwaar tegen het dwangsombesluit ongegrond verklaard. Volgens de minister is het boetebesluit op 13 januari 2023 genomen en is de dwangsom op het juiste bedrag vastgesteld. Daarbij is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld. Nadat er een beslissing op een bezwaarschrift is genomen, wordt die beslissing in een digitale map ‘printen’ geplaatst. Deze map is toegankelijk voor de medewerkers die de post afhandelen. De documenten in de map ‘printen’ worden door medewerkers van de postkamer geprint op het juiste papier (blanco of met logo) en door hen in enveloppen gestopt. Dit proces vindt eenmaal in de ochtend plaats en eenmaal in de middag. In de ochtend wordt de voorraad brieven van de middag daarvóór afgehandeld. In de middag wordt de voorraad brieven van de ochtend daarvóór afgehandeld. Het proces is zo ingericht dat datgene dat uit de ene map verdwijnt in een andere map (de map ‘verstuurd’) wordt geplaatst. Het document wordt pas in de map ‘verstuurd‘ geplaatst nadat het document is uitgeprint, in een enveloppe is gedaan en meegegeven is aan PostNL. Wat in de map 'printen' zat, komt op die manier allemaal in de map 'verstuurd'. Bij de beschrijving van dit werkproces heeft de minister een schermprint gevoegd van de map ‘verstuurd’ van 13 januari 2023. De beslissing op bezwaar van appellante van die datum staat daarop geregistreerd onder haar identiteitsnummer.
De uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover hier van belang, overwogen dat de minister met de beschreven werkwijze en de daarbij overgelegde schermprint aannemelijk heeft gemaakt dat het dwangsombesluit op 13 januari 2023 aan appellante is verzonden.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de minister met de overgelegde gegevens niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit is bekendgemaakt op 13 januari 2023. Gelet op de ontvangst op 18 januari 2023 houdt appellante het ervoor dat het besluit is bekendgemaakt op 17 januari 2023, zodat de minister niet over vijftien, maar over negentien dagen een dwangsom verschuldigd is.
Het standpunt van de minister
3.2.
Volgens de minister heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat met de procesbeschrijving en de overgelegde schermprint aannemelijk is gemaakt dat het besluit op 13 januari 2023 is verzonden. In aanvulling daarop is gesteld dat DUO met PostNL een zogenaamd 48/72uurscontract heeft gesloten. Op grond van dit contract moet PostNL de post van DUO binnen 48 uur of 72 uur bezorgen (zon- en feestdagen uitgezonderd), afhankelijk van de dag van de week waarop het poststuk aan PostNL wordt aangeboden. Voor verzendingen op vrijdag is dat binnen 72 uur. Dit betekent dat het besluit uiterlijk dinsdag 17 januari 2023 bezorgd had moeten worden. Uitgaande van de door appellante aangegeven bezorgdatum van 18 januari 2023 is het besluit dus slechts één dag te laat bezorgd, wat niet uitzonderlijk is. Als het besluit op maandag 16 januari 2023 of dinsdag 17 januari 2023 zou zijn verzonden dan zou het besluit gelet op het contract niet eerder dan op donderdag 19 januari 2023 zijn bezorgd. Dit houdt verband met de bezorgtermijn voor post die op maandag of dinsdag wordt aangeboden en die in die gevallen 72 uur respectievelijk 48 uur bedraagt.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de minister met de in het bestreden besluit weergegeven werkwijze en de daarbij overgelegde schermprints aannemelijk heeft gemaakt dat het aan appellante gerichte boetebesluit dat gedateerd is op 13 januari 2023, op die datum ter bezorging aan PostNL is aangeboden. Daarmee is het besluit op die datum gegeven, als bedoeld in artikel 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. [1]
4.2.
Dat het besluit pas op 18 januari 2023 zou zijn ontvangen, brengt, anders dan appellante meent, niet mee dat zou moeten worden getwijfeld aan de juistheid van de beschrijving van het werkproces en daarmee aan 13 januari 2023 als verzenddatum. Ontvangst van het besluit op 18 januari 2023 past, zoals de minister heeft betoogd, bij verzending via partijenpost niet bij de door appellante veronderstelde aanbieding van het besluit aan PostNL op (16 of) 17 januari 2023. Dat de minister in zijn aanvullende toelichting melding heeft gemaakt van een 48/72-uurscontract, terwijl dat volgens appellante niet meer bestond per 1 januari 2023, maakt dat niet anders. Weliswaar zijn de aanduidingen van de contracten van PostNL gewijzigd, maar het systeem van bezorging van partijenpost is dat, voor zover hier van belang, niet.
4.3.
Dit betekent dat 13 januari 2023 de laatste dag was waarover de minister aan appellante nog een dwangsom verschuldigd was. De minister heeft de verschuldigde dwangsom dus op het juiste bedrag vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd, voor zover deze is aangevochten.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2025.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) M. Dafir

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 3:41 Algemene wet bestuursrecht
1. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
2. Indien de bekendmaking van het besluit niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, geschiedt zij op een andere geschikte wijze.
Artikel 4:17, eerste tot en met derde lid, Algemene wet bestuursrecht
1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
(…)

Voetnoten

1.Vergelijk CRvB 25 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:912.