ECLI:NL:CRVB:2025:1003

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
24/1540 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van de maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp op basis van gewijzigde omstandigheden en medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juli 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk. Appellante ontving voorheen 3 uur huishoudelijke hulp per week op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Door gewijzigde omstandigheden, waaronder de meerderjarigheid van haar kinderen, heeft het college de maatwerkvoorziening heroverwogen en de hulp verlaagd naar 2 uur en 35 minuten per week. Appellante betoogde dat haar toegenomen COPD-klachten meer schoonmaaktijd vereisen, maar het college kon dit niet vaststellen omdat appellante niet meewerkte aan een medisch onderzoek. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het college bevoegd was om de maatwerkvoorziening te herzien op basis van de actuele wet- en regelgeving en dat appellante niet kon rekenen op de oude situatie. De Raad benadrukte dat het college recht had om medisch onderzoek te verlangen om de noodzaak van extra hulp vast te stellen. De uitspraak bevestigt dat het college de regels correct heeft toegepast en dat er geen strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel.

Uitspraak

24/1540 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 14 juni 2024, 23/267 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk (college)
Datum uitspraak: 3 juli 2025

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over de omvang van de huishoudelijke hulp die het college op grond van de Wmo 2015 aan appellante heeft verstrekt. Appellante is van mening dat zij recht heeft op meer huishoudelijke ondersteuning dan het college heeft verstrekt. Het hoger beroep van appellante slaagt niet. Het college mocht het besluit baseren op de regelgeving die van toepassing was op het moment dat het besluit werd genomen. Verder mocht het college van appellante vragen mee te werken aan een medisch onderzoek naar haar COPD-klachten.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R.T. Poort, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 22 mei 2025. Voor appellante zijn verschenen mr. Poort en [naam dochter] , dochter van appellante. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M. Offerman en A.M. Schenk.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Het college heeft vanaf 2010 aan appellante op grond van de Wmo 2015 [1] de maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp verstrekt voor 3 uur per week voor onbepaalde tijd, in de vorm van ondersteuning in natura. Tot het huishouden van appellante behoren ook haar twee kinderen, geboren in 1995 en 1998.
1.2.
In augustus 2021 is het college een onderzoek gestart naar de huishoudelijke ondersteuning die aan appellante was verstrekt. De aanleiding hiervoor was dat de beide kinderen inmiddels meerderjarig waren geworden.
1.3.
Argonaut heeft op 3 februari 2022 adviezen over appellante en haar dochter opgesteld. Vervolgens heeft het college bij besluit van 8 februari 2022 op grond van de Wmo 2015 en de Verordening 2022 [2] de verstrekking van huishoudelijke hulp ingetrokken met ingang van 8 februari 2022. De reden voor de intrekking was dat de zoon geen medewerking verleende aan het onderzoek en dat daarom niet kon worden vastgesteld of hij hulp bij huishoudelijke taken kon leveren. Daarbij heeft het college appellante “uit coulance” verwezen naar de algemene voorziening huishoudelijke hulp voor de periode van 8 februari 2022 tot en met 7 februari 2023. Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
De zoon van appellante is op 4 augustus 2022 verhuisd naar een andere woning en heeft dit in bezwaar gemeld bij het college.
1.5.
Bij besluit van 15 september 2022 (bestreden besluit 1) heeft het college het besluit van 8 februari 2022 gehandhaafd.
1.6.
Bij besluit van 20 februari 2023 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar van appellante alsnog gegrond verklaard en aan appellante voor de periode van 20 februari 2023 tot en met 20 februari 2028 een maatwerkvoorziening hulp in de huishouding verstrekt voor 2 uur en 35 minuten per week. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de zoon van appellante het huis inmiddels had verlaten en dat zowel appellante als haar dochter beperkt zijn in het voeren van het huishouden. De urenomvang van de maatwerkvoorziening is gebaseerd op het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 van Bureau HHM (HHM Normenkader 2019). Aan appellante is een vergoeding voor de kosten in de bezwaarprocedure toegekend.
1.7.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten 1 en 2.
1.8.
Op verzoek van het college heeft Argonaut een advies van 15 november 2023 opgesteld, in verband met de stelling van appellante dat haar COPD-klachten waren toegenomen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond. De rechtbank heeft overwogen dat de herbeoordeling plaatsvindt op grond van de op het moment van het besluit geldende wet- en regelgeving en de actuele omstandigheden. De rechtbank acht aannemelijk dat medisch onderzoek naar de beperkingen van appellante, waaronder een lichamelijk onderzoek en recente informatie van de behandelaars, noodzakelijk is om vast te stellen of extra huishoudelijke hulp op objectieve gronden nodig is in verband met de COPD-klachten van appellante. Het college kan dat, gebruikmakend van advisering door Argonaut, niet vaststellen op basis van uitsluitend de diagnose van COPD en de uitslag van het spirometrieonderzoek dat appellante heeft laten uitvoeren. Niet is gebleken dat een nader medisch onderzoek schadelijk zou zijn voor de gezondheid van appellante en dat om die reden een dergelijk onderzoek niet van haar gevergd kan worden. Het beroep van appellante op de rechtszekerheid slaagt niet. Dat appellante al twaalf jaar lang 3 uur per week huishoudelijke ondersteuning ontving, is onvoldoende voor een geslaagd beroep op het rechtszekerheidsbeginsel. Het college kan immers periodiek onderzoeken of er aanleiding is de maatwerkvoorziening te heroverwegen. In de situatie van appellante hebben zich wijzigingen voorgedaan en het college mocht daarom tot een herbeoordeling op grond van de actuele wet- en regelgeving overgaan. De rechtbank heeft in verband met de inhoud van bestreden besluit 1 wel aanleiding gezien om het college te veroordelen in de proceskosten en het griffierecht.
Het standpunt van appellante
3. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat het college ten onrechte de wet- en regelgeving zoals die gold ten tijde van het besluit van 8 februari 2022 heeft toegepast, terwijl het heronderzoek al in 2021 is aangevangen. Appellante heeft verzocht om vernietiging van bestreden besluit 2 en herroeping van het besluit van 8 februari 2022, met als resultaat dat aan haar minimaal 180 minuten huishoudelijke hulp per week wordt verstrekt. Er was volgens haar geen rechtsgrond om de huishoudelijke ondersteuning in te trekken omdat er geen nieuwe omstandigheden waren als bedoeld in artikel 2.3.10 van de Wmo 2015. Dit is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Appellante had al ruim tien jaar voor 3 uur in de week huishoudelijke ondersteuning en beide kinderen waren al enkele jaren meerderjarig, wat tot dan toe geen aanleiding had gevormd om opnieuw onderzoek te doen. Ook in het geval het HHM Normenkader 2019 van toepassing is, zou aan appellante in verband met haar COPDklachten extra huishoudelijke hulp moeten worden verstrekt. In het HHM Normenkader 2019 is specifiek vermeld dat het nodig kan zijn om de woning extra goed schoon te maken, bijvoorbeeld ter voorkoming van problemen bij de cliënt voortkomend uit bijvoorbeeld COPD. Uit het verslag van het spirometrisch onderzoek volgt dat appellante COPD-type GOLD II heeft. Dat is volgens appellante voldoende grond voor het verstrekken van extra huishoudelijke hulp.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit 2 over de verstrekking van een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning voor 2 uur en 35 minuten per week in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heroverweging en rechtszekerheid
4.1.
De grond dat er geen reden was om tot heroverweging van de indicatie over te gaan en dat het college in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel heeft gehandeld, slaagt niet. Op grond van artikel 2.3.9, eerste lid, van de Wmo 2015 is het college bevoegd om heronderzoek te verrichten als hier aan de orde. Het college kan vervolgens tot herziening of intrekking van de maatwerkvoorziening besluiten, indien wordt vastgesteld dat sprake is van één van de in artikel 2.3.10, eerste lid, van de Wmo 2015 omschreven situaties. In dit geval waren er gewijzigde omstandigheden omdat de inwonende kinderen van appellante inmiddels meerderjarig waren geworden. Verder was het beleid van de gemeente gewijzigd, wat op zichzelf al een grondslag kan bieden voor herziening of intrekking van een maatwerkvoorziening. [3] Dat appellante al lange tijd 3 uur per week huishoudelijke ondersteuning ontving, betekent dus niet dat zij erop mocht rekenen dat dit zo zou blijven. Van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is geen sprake.
Toepasselijke regelgeving
4.2.
De grond dat het college de oude wet- en regelgeving had moeten toepassen omdat die nog gold op het moment dat het college zijn (her)onderzoek begon, slaagt niet. Hoofdregel is dat een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit het recht toepast dat op dat moment geldt. Er is geen reden waarom het college dat in dit geval anders had moeten doen. Het college heeft dan ook terecht de Verordening 2022 aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegd.
COPD en omvang huishoudelijke hulp
4.3.
Partijen zijn verder verdeeld over de vraag of aan appellante extra tijd voor schoonmaak moet worden verstrekt in verband met haar COPD. Hierover heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college van appellante mocht verlangen mee te werken aan een medisch onderzoek door Argonaut, om vast te stellen of het in verband met haar COPD op objectieve medische gronden noodzakelijk was om extra ondersteuning in te zetten. Anders dan appellante heeft gesteld volgt uit het HHM Normenkader 2019 niet dat de diagnose van COPD betekent dat zonder meer extra minuten moeten worden verstrekt. Vastgesteld zal moeten worden dat door de beperkingen en belemmeringen die de COPD bij appellante veroorzaakt, extra goed of extra vaak moet worden schoongemaakt. Dat appellante aan een onderzoek daarnaar niet meewerkt, leidt tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld of extra schoonmaak noodzakelijk is in verband met haar COPD.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat bestreden besluit 2 in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en J.J. Janssen en C.W.C.A. Bruggeman als leden, in tegenwoordigheid van C.C.M. van ‘t Hol als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2025.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) C.C.M. van ‘t Hol

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015
Artikel 2.3.9
1. Het college onderzoekt periodiek of er aanleiding is een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 te heroverwegen.
2. Artikel 2.3.2, tweede tot en met zesde lid, en artikel 2.3.5, zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2.3.10
1. Het college kan een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 herzien dan wel intrekken, indien het college vaststelt dat:
de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid,
de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget is aangewezen,
de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet meer toereikend is te achten,
e cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden,
de cliënt de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikt.
2. Het college bepaalt in de beslissing, bedoeld in het eerste lid, het tijdstip waarop de beslissing in werking treedt.

Voetnoten

1.Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
2.Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Heemskerk 1 januari 2022.
3.Vgl. de uitspraak van 19 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4115.