In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van het AOW-pensioen van een appellante die in Turkije woont. De appellante, die de Turkse nationaliteit heeft, was van 2002 tot 1 juni 2005 verzekerd voor een ouderdomspensioen in Turkije, waardoor zij niet in Nederland verzekerd was op basis van huwelijkse tijdvakken. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had eerder besloten om het recht op AOW-pensioen van de appellante in te trekken en een bedrag van € 320,37 terug te vorderen. De appellante was het niet eens met deze besluiten en ging in beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de intrekking van het AOW-pensioen terecht was, omdat de appellante geen recht had op het pensioen dat haar overleden echtgenoot in Nederland had opgebouwd, zoals bepaald in artikel 16 van het NTV. Echter, de Raad oordeelde dat de Svb, vanwege dringende redenen, niet mocht overgaan tot terugvordering van het teveel ontvangen AOW-pensioen. Het hoger beroep van de appellante slaagde op dit punt, en de terugvordering werd herroepen. De Svb werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de appellante, die in totaal € 3.628,- bedroegen, evenals het griffierecht van € 186,-.
De uitspraak benadrukt de complexiteit van de sociale zekerheidswetgeving en de toepassing van verdragsregels tussen Nederland en Turkije. De Raad heeft de zaak behandeld in een openbare zitting, waarbij de appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. R. Küçükünal, en de Svb door mr. E.M. Mulder. De uitspraak is van belang voor vergelijkbare gevallen waarin de verzekeringsstatus van personen met een buitenlandse achtergrond aan de orde is.