ECLI:NL:CRVB:2025:1066
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wajong-uitkering op basis van laattijdige aanvraag en arbeidsvermogen
In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant, die zijn aanvraag laattijdig indiende. Appellant, geboren in 1979, heeft sinds 1996 last van clusterhoofdpijn en stelt dat hij op zijn achttiende jaar als jonggehandicapte moet worden aangemerkt. Het Uwv heeft zijn aanvraag afgewezen, omdat appellant op de datum van aanvraag, 9 december 2021, over arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht. De Raad voor de Rechtspraak bevestigt de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering. De Raad concludeert dat appellant in staat is om ten minste vier uur per dag en één uur aaneengesloten te werken, en dat de medische beoordeling van het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad wijst erop dat de bewijslast bij appellant ligt, gezien de laattijdige aanvraag. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.